Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMonteux' tweede afscheid:
| |
[pagina 254]
| |
Het is een beter stuk dan die bekendere werken en Schmitz toonde met de reproductie van de solopartij dat hij tot de orde van de allerbeste Europese pianisten behoort. De beide voornaamste stukken van dit programma: van Stravinsky en De Falla, deden ons onder meer beseffen hoe eigenaardig het gesteld is met het begrip solo-instrument-met-orkest bij de belangrijke modernen. Wij hoorden hier eerverleden week het Concertino voor piano met orkest van HoneggerGa naar voetnoot218 en daaruit bleek vooral hoezeer deze auteur zich pleegt te misrekenen in de dynamische verhoudingen tussen solo en tutti. Ook De Falla begaat vele flaters op dit terrein. Hij noemt zijn werk ‘Impressions symphoniques pour piano et orchestre’, maar die - s.v.v. solistische - pianopartij hangt er in de regel maar zowat bij. Daartegenover Stravinsky, met zijn Pétrouchka. De pianopartij uit deze partituur is volmaakt orkestraal in het geheel ondergebracht, met niet meer en ook niet minder zorg dan de partij van de tweede trompet of de derde klarinet. Maar ge hoort de piano altijd, als dit instrument aan het woord is! Dat is de kunst der instrumentatie! Bij De Falla gaan maten, bladzijden, hele perioden voorbij, waarin de piano cascaden van noten produceert die wegzinken in het orkest (dat nota bene niet eens zo luid behoeft te zijn!). Bij Stravinsky hoort ge de piano nog boven koper en slagwerk uit. Dat moet een oorzaak hebben. Dat de instrumenteringswijze waarbij wij zoveel mogelijk alles horen, superieur is aan de orkestreertechniek die alle, zelfs de allerbijzonderste colorieten samensmelt tot één gemiddelde, staat buiten debat. Het is ermee als met elke inventie: epigonenwerk vertoont alle elementen van het werk zijner voorgangers, maar: genivelleerd. De voornaamste, de persoonlijkste accenten werden vervlakt, de achtergronden kwamen naar voren. De Falla toont zich in deze symfonische impressies een Debussy-epigoon sans peur et sans reproche. Maar ook zonder eigen initiatief. Het zijn Debussy's spaansheden, maar niet feller, niet navranter. Integendeel. Het is het orkest van Debussy, de melodiek, de harmoniek, het sluipende ritme van Debussy. En deze Spanjaard is niet Spaanser dan de Fransman het was; alweer: integendeel. Debussy zou ook nooit drie delen achtereen zo volstrekt in hetzelfde coloristisch gemiddelde hebben gehouden en Debussy zou minder spaarzaam zijn geweest met lichteffecten. Geen enkel waarlijk origineel componist trouwens zou ooit een partituur willen signeren die nachten in de tuinen van Spanje heet en die dermate naar het atelier, naar het muziekschrijfbedrijf riekt, waarin zo weinig plein-air voorkomt. Geen enkel componist met een persoonlijk besef van de klankfenomenen, ten slotte, zou zich zo deerlijk vergissen in de draagkracht van zijn motieven, zijn ritmen en zijn timbres. Honegger vergist zich ook, maar dat is bij voorbaat vergeven: een auteur van even dertig behoeft geen genie te wezen. Een componist van De Falla's jaren (hij is over de vijftig) behoort ten minste alle knepen van het vak te kennen; iemand van vijftig die het metier nog niet beheerst, is geen groot artiest. Wij willen, ter kanttekening, vaststellen dat wij van de huidige Spaanse productie slecht op de hoogte zijn. Wij nemen hier De Falla als pars pro toto, maar in Lapland | |
[pagina 255]
| |
beschouwt men Dopper of KoebergGa naar voetnoot219 wellicht als de representatieve Nederlanders. En inderdaad: dat zijn goed-Hollandse namen. Manuel de Falla lijkt een voortreffelijke Spaanse naam; het is te hopen dat ze daar ook nog persoonlijker - en beter geslaagde! - muziek schrijven. Dit is nog pas genrekunst. En geen superieure. Wij merkten aan Strauss' muzikaal lang niet bevredigende Burleske, hoe goed het mogelijk is voor piano en orkest met gebruikmaking van het grote apparaat klinkend te schrijven. Dat is wellicht de enige verdienste van de Burleske, maar het is een reële verdienste. De muziek is onbelangrijk: Eulenspiegel-, Rosenkavalier-, Salome-anticipaties. Maar de relatie piano-orkest (dat is dan vaak: piano-pauken of piano-koper) is overal voortreffelijk uitgebalanceerd. Het is, tenslotte, een kwestie van voorstellingsvermogen. Tot slot van dit programma: Pétrouchka. Stravinsky op zijn allerbest. Vaart, en een uiterst persoonlijk klankgemiddelde. In 1910 (het jaar van ontstaan) een volstrekt nieuw geluid en nu nog volkomen overtuigend en meeslepend. Nog niet overtroffen, deze muziek. Niet door de latere Stravinsky, niet door de Fransen, niet door de Duitsers. Het werk heeft, schijnt het, ten minste evenveel kans om klassiek te worden als Wagners Ring indertijd of het Bühnenweihfestspiel. Het is muziek van deze tijd en met een bewonderenswaardig meesterschap gerealiseerd. Het werd een prachtige uitvoering, een afscheid, Monteux waardig. Bovendien werd dit het succes van het gehele seizoen: geen enkele Beethoven-symfonie, geen duizendwonder van een duizendkunstenaarGa naar voetnoot220 werd nog met meer enthousiasme toegejuicht dit jaar. Ja, Rotterdamse lezers: het kentert hier in Amsterdam! Hopen wij dat de onmiskenbare tekenen der tijden verstaan zullen worden, door besturen, leiders en executanten... |
|