Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekbesprekingen - Nieuwe strijkkwartetten
| |
[pagina 205]
| |
deel, ‘wild und bacchantisch’ is het hoofddeel - maar dat begint pas op pagina 35. Daaraan gingen twee zeer uitvoerige fragmenten vooraf: een lang Allegro con fuoco en een nog langer, tamelijk Mahleresk, Adagio. Het derde deel gaat zonder onderbreking over in een Andante, dat geen wezenlijke verschillen met de rustiger fragmenten uit III vertoont. Het evenwicht van dit opus lijkt dus ook niet zeer geslaagd. De kwartetstijl is, gelijk bij het merendeel dezer moderne Duitsers, orkestraal.
Pizzi & Co., te Bologna, drukten een kwartet van Enrico Terni. Beknopt, bont, maar zeer onordelijk. Malipiero heeft zijn beide bekende kwartettenGa naar voetnoot107 ook opgebouwd uit een mozaïek van korte fragmenten en daarbij toch de indruk van een eenheid bereikt. Maar dit voorbeeld is niet zeer heilrijk geweest: quod licet Jovi... Terni dwaalt van een Risoluto naar een Lento en terug en nog eens; schrijft vervolgens een Lied, dan een Scherzo, dan een Cortéo, dan een Danza barbara, waagt zich vervolgens aan een Canone, die als canon helaas (of gelukkig?) maar vier maten duurt - het is een vierstemmige canon - hierna komt een Valse, dan een Notturno en eindelijk een Finale. Als het uit is, hebben wij een trip door de courante constructies achter de rug, doing the European music in 24 pages. Misschien is het wel een goed stuk voor de U.S.A.
Bij Hudebni Matice in Praag verschenen twee kwartetten van Leoš Janáček en Karel Boleslaw Jirák. Eerstgenoemde, geboren in 1854, mag welhaast de nestor der Europese componisten heten. En het merkwaardige is dat dit strijkkwartet verreweg het meest vrije, het modernste werk is dat ik in tijden in handen kreeg. Het is buitengewoon vitaal, levendig en krachtig. Het stuk is in 1925 uitgegeven en het is van hieruit niet na te gaan wanneer het precies gecomponeerd werd. Maar dit kan nog niet lang geleden zijn; de muziek is volkomen van onze tijd. Ik aarzel niet dit werk, niettegenstaande een paar ouderwetsheden in de conceptie (inspiré par La Sonate à Kreutzer de L.N. Tolstoj) een voortreffelijk werk te noemen, dat wij hier hoe eer hoe beter moesten horen. Jiráks kwartet, opus 9, geschreven in 1915, draagt nog de kenmerken van een jeugdwerk (de componist was toen vierentwintig jaar oud). Het is wat mateloos, doch ontworpen en voltooid met een prachtig enthousiasme. Melodisch is het soms wat alledaags (het tweede thema), maar altijd warm, bijna altijd gang houdend. Ook dit werk verdient de belangstelling van onze kwartetspelers.
De Universal Edition, Wenen, gaf het Eerste kwartet van Paul Amadeus Pisk en het Zevende van Milhaud uit. Het werk van Pisk (hij is in 1893 geboren en was leerling van Schreker en Schönberg) is een zeer ernstig, dramatisch werk. De verhouding tussen de vier onderdelen is uitstekend; wellicht blijft het laatste deel (Epilog) wat fragmentarisch, door de - wat te lange - recapitulaties van hetgeen in de vorige delen concies gezegd was. Het Adagio is het beste deel. | |
[pagina 206]
| |
Het Zevende kwartet van Darius Milhaud is van 1925. De productiviteit van deze componist is bijna Schubertiaans. Het is altijd wat te lichtvaardig van factuur: zo bijvoorbeeld het laatste deeltje, vif et gai, dat begint met een hups motiefje in de eerste viool op de vierde trap van F, duur vier maten. Vervolgens de tweede viool, op de vierde trap van F, enzovoort, dan de alt - zie boven; tenslotte de violoncel, volkomen hetzelfde. Wij hebben dan de eerste zestien maten gehad en de zeventiende maat brengt een eerste unisono forte. Uit deze expositie kan men met nauwkeurigheid afleiden, hoe de rest zijn zal. Maar de muziek die Milhaud in deze kinderachtige vormpjes goot, is overal betoverend en meeslepend. Voor het werk, het hand- of kunstwerk zal geen vakman een aasje bewondering kunnen koesteren - ik vrees dat stukken als dit Zevende strijkkwartet schrikkelijk snel verouderd zullen zijn. Milhauds muzikaliteit is altijd boeiend, ook al is de wijze waarop zijn muziek geuit wordt bijna volkomen onaanvaardbaar. Dit Zevende kwartet is de schets voor een (goede?) compositie, niet meer. Overigens werd in dit sleetse net meer schoonheid gevangen dan in veel van de andere hierboven besproken werken. |
|