Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdArthur Bliss
| |
[pagina 184]
| |
Maar wij kunnen er met geen mogelijkheid enige aardigheid aan vinden. Als er geïroniseerd werd, dan is dat radicaal mislukt. En als er niet geglimlacht moest worden, doch eerlijk en serieus hymnen aangeheven, dan is dat al evenmin volkomen geslaagd. De Hymn to Apollo begint als Åses Tod van Grieg, verloopt volgens het schema van Debussy's Danseuses de Delphes en brengt de melismen uit Pelléas et Mélisande van dezelfde Debussy in zeer groten getale. Het is eigenlijk zeer (te!) onorigineel en daarbij komt dat Bliss zijn conceptie voor de bezetting (groot orkest, met veel koper en veel pauken) tamelijk slecht realiseerde. Het stuk brengt vier vrijwel identiek geënsceneerde hoogtepunten; hij maakt zijn stijgingen zeer overhaast (drie maten crescendo en wij zijn boven) en de overgangen tussen de climaxen zinken te diep in. Het evenwicht blijft behouden ten koste van alle tegenkleuren: er is niet een wezenlijk contrasterende gedachtegang in het hele werk. Deze compositie kon ons zijn vroegere kostelijk ironische Madam Noy of RoutGa naar voetnoot60 niet laten vergeten. Bliss is iemand met een zeer onalledaags talent, maar de Hymne aan Apollo werd een weinig geslaagd specimen van zijn kunnen. Misschien was hij alleen gehandicapt door het apparaat, wist hij met het orkest nog niet goed weg. Het wordt dan overigens tijd voor hem om het te gaan leren: hij is nu vijfendertig jaar. Misschien zou men hem in overweging mogen geven eens een symfonie te gaan schrijven voor het Wagner-orkest. Alleen voor studie, welteverstaan. De zelden gespeelde Tragische van Schubert (in c-klein) houdt het zeer wel uit naast de Grote in C en de Unvollendete. Constructief is de symfonie niet zeer persoonlijk, wat beknopt voor het thematisch materiaal. Maar er staan fragmenten in die tot Schuberts allerbeste melodiek behoren: het tweede thema uit de Finale bijvoorbeeld. |
|