Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdUit Amsterdam. ConcertgebouwGa naar voetnoot61
| |
[pagina 185]
| |
ben gekregen - wat zelfs voor een herdenkingsseizoen dat nog pas twee maanden oud is, veel lijkt. Dat waren: de Tweede en de Achtste symfonie, het Derde en het Vierde pianoconcert; de Ouverture Zur Weihe des Hauses en de Derde Leonore. De verdere grote stukken waren: Brahms' Tweede, het Vioolconcert van Mendelssohn, een paar concerten van Mozart, een symfonie van Haydn, het Vioolconcert van Tsjaikovski en de Fantastique. Het bijwerk bestond uit: Berlioz' Benvenuto Cellini, een fragment uit Rédemption van Franck, La valse van Ravel, stukken van Borodin (Prince Igor), Rimski (Shéhérazade), Weber (Euryanthe), Honegger (Pacific), Chausson (Poème), Dukas (L'apprenti sorcier), Strauss (Don Juan en een aria uit Ariadne auf Naxos, benevens de Dans uit Salome), Liszt (Orpheus), Wagner (Tannhäuser) en Wagenaar (Saul en David). Er werden twee noviteiten gespeeld: Pijpers Derde symfonie, waarop wij hier uit de aard der zaak niet verder zullen ingaan, en Agrestides van Migot. Dat was alles. Wanneer wij deze balans beschouwen, dan blijkt het dat er weinig reden is om enthousiast of zelfs maar voldaan te zijn. Er was een zeer reëel tekort aan noviteiten, er was een overvloed van kleine stukken en de grotere repertoirewerken waren noch de belangrijkste, noch de minst gespeelde. Wij weten dat Monteux de persoonlijkheid is die door zijn naturel en door zijn ontwikkelingsgang als het ware voorbestemd is om de leemten in onze kennis der tegenwoordige muziek aan te vullen. De muziek van onze dagen heeft zijn bijzondere liefde; verleden jaar had hij in dezelfde periode van begin oktober tot half november acht noviteiten gebracht - en wat voor noviteiten! Fragmenten uit Debussy's Pelléas, de London Symphony van Vaughan Williams, een pianorapsodie en de Tanzsuite van Bartók, Nuits dans les jardins d'Espagne van De Falla, de Tweede van Dvořák, een suite van Devreese, Stenka Razin van Glazoenov - en daarnaast herhalingen: van Pétrouchka bijvoorbeeld en van fragmenten uit Diepenbrocks Vogels-muziek. Deze ‘goede, oude’ tijd was een andere tijd en het schijnt mij toe dat de gedragslijn die in dit seizoen, blijkens de programma's, door het Concertgebouw gevolgd wordt, dringend wijziging behoeft. Het komt mij namelijk voor dat Monteux' publiek geenszins zo vreesachtig staat tegenover de moderne muziek als men schijnt te menen; dat wordt door het applaus na sterke nieuwe werken wel bewezen. En wij hebben tenslotte meer aan openbaringen van de nieuwe schoonheid onzer ‘moderne’ muziek dan aan op zichzelf superieure uitvoeringen van Don Juan of L'apprenti sorcier. Hopen wij dat ons gedurende de volgende concertweken van Monteux nog een gedeeltelijke correctie van dit seizoenbegin te wachten staat. Het Concertgebouw, dat door het engageren van deze eminente dirigent blijk heeft gegeven de tekenen des tijds te verstaan, moge bedenken dat er, naast de abonnees die onrustig worden als de Sacre du printemps wordt gespeeld, andere bezoekers zijn die zich niet meer vermaken met de Euryanthe-ouverture of met de Tweede van Brahms. Dat de eerste categorie onvriendelijke briefjes schrijft en de tweede categorie van zijn misnoegen slechts kennis geeft door de concerten te mijden, is ternauwernood een gradueel verschil... Ter nadere bespreking blijft dus slechts Migots Agrestides over en men zou dit opus van de jonge Franse schilder-estheticus-componist nog niet eens een geslaagd | |
[pagina 186]
| |
werk mogen noemen. Men speelde slechts twee van de drie ‘fresques’ waaruit het bestaat en de aanmerkingen die wij op de constructie zouden moeten maken, zijn dus niet absoluut bewijsbaar. Maar met dat al lijkt het eerste deel veel te monochroom en veel te lang. Het stuk is dik, niet zeer tactvol geïnstrumenteerd en het wisselt geen ogenblik van plan. De pastorale stemming is nu eens zwoel, dan weer opgewonden, maar altijd broeierig. Wij missen klaarheid in de conceptie, muzikale zin in de realisatie. Monteux had het moeilijke (te moeilijke!) werk prachtig ingestudeerd en wij zijn hem in ieder geval erkentelijk voor de kennismaking.Ga naar voetnoot62 Merkwaardig was het ook Liszts Orpheus weer eens te horen. Daarvan heeft de knagende tijd zelfs geen botje meer overgelaten. Zou het een mollusk geweest zijn?Ga naar voetnoot63 Honeggers Pacific 231 bracht het tot een succès d'estime - het publiek van de Zomervolksconcerten toonde zich indertijd verheugder over deze muzikale mechanica. Het is een romantisch-impressionistisch stuk, even weinig modern van geest als Les préludes of Till Eulenspiegel, dit muzikale portret van een locomotief ‘pour trains lourds de grande vitesse’. Het bestaat uit een progressief crescendo van tweehonderdzeventien maten, duur ruim vijf minuten. Het ‘drukt’ dus alles ‘uit’ wat een progressief crescendo zoal uitdrukken kan en het kon even goed De Lawine als Lever du jour, als Pacific 231 heten. Over honderd jaar zal men dit speelgoed in het rariteitenkabinet kunnen bewonderen, geflankeerd door Sinfonia domestica en een dozijn in Tönen suggestiv deutlich gemachte Gläser Bier.Ga naar voetnoot64 Uitstekend instrumentatiewerk, overigens. Alleen is de behandeling van het slagwerk wat provisorisch.Ga naar voetnoot65 In dit seizoendeel viel ook het 179e Caeciliaconcert.Ga naar voetnoot66 Loevensohn was de solist, met het Concert van Haydn. Vermelden wij ten slotte nog de twee eerste avonden van de Concertgebouw-Kamermuziekcyclus. Het eerste concert werd gegeven door het Boheemsch Strijkkwartet; het tweede programma was gewijd aan moderne kamermuziek. Het valt te betreuren dat men de uitvoering van werken van Debussy, Ravel, Goossens, Fauré en Smit had opgedragen aan een ensemble ad hoc. Louter uitstekende musici, die echter nog nergens tot een eenheid waren samengegroeid. (Kan het ook anders?) Mevrouw Rosa Spier speelde de harppartijen; de strijkers waren: Helmann, Meijer, Denayer en Van Leeuwen Boomkamp; de blazers: Willeke en Brohm. De belangrijkste noviteit op dit (ietwat bonte) programma was een Trio voor fluit, alt en harp van de jonge Hollander Leo Smit. Harmonisch interessant werk, melodisch en ritmisch nog wat primitief. Enkele goede instrumentatiedetails (daartegenover te veel tremolo in de alt, | |
[pagina 187]
| |
te veel ‘grote’ akkoorden in de harp); als geheel een werkje dat veel beloften doet, die Smit, hopen wij, zal houden. Het belangrijkste stuk van de avond was de Sonate voor fluit, alt en harp van Debussy. Noemen wij ten slotte nog de andere noviteit: het Strijkkwartet opus 121 van Fauré - geen zeer geslaagde compositie.Ga naar voetnoot67 |
|