Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Concertgebouw - Berlioz en Johan Wagenaar
| |
[pagina 178]
| |
niet kerkelijk gelovig man als Berlioz daarbij een muziek schrijft die uit het diepst van zijn wezen opwelt? En waarom die precisering: zijn ‘grootste’ meesterwerken? Zal iemand de Symphonie fantastique ‘op de rechte wijze’ kunnen aanvoelen en daarnaast La damnation de Faust niet verstaan? Men zou geneigd raken aan de rechtheid van deze wijze van aanvoeling ernstig te gaan twijfelen. Wij zijn geneigd een en ander op een ietwat bezwaarlijke uitdrukkingswijze terug te voeren. Wij menen wel te mogen vaststellen dat Wagenaars liefde voor het oeuvre van het genie Hector Berlioz diep, edel en echt is. En de auteur van Saul en David zal [als] de oorsprong van zijn eigen inspiraties veeleer ‘het leven in al zijn vertakkingen’ erkennen, dan het ‘heilige en idealistisch verhevene’. Maar daarom juist was het beter geweest als hij deze ethiserende onderscheiding niet gemaakt had! De conclusie die op Wagenaars observatie, betreffende Berlioz' ‘diaboliek’, had moeten volgen, zou deze geweest kunnen zijn: een schizofreen neuroticus als Berlioz projecteert zijn (om de drommel niet ‘ziekelijke’) fantasmen op het leven buiten hem. Berlioz had het Medusa-hoofd van zijn eigen onderdrukte driftenleven met wijdopen ogen aanschouwd en voor hem hadden dus die ‘verbeeldingen’ niets verschrikkelijks meer, zomin als voor Goya, voor Brueghel, voor Dante, voor Dürer. ‘Schrikwekkend’ is 's mensen onbewuste leven slechts voor hem die zijn eigen apocalyptische beesten nog nimmer heeft durven beschouwen. En Berlioz' waarheden zijn ons aller waarheden - ongeweten waarheden, of: inzichten. Hij, die deze waarheden niet ‘weet’, zal Berlioz' oeuvre moeten afwijzen, omdat dit hem nopen zou zijn eigen ongewenste eigenschappen te zien en dus te aanvaarden - omdat wij nu eenmaal niet anders zijn dan wij van het begin af waren. En voor hem die het ‘inzicht’ deelachtig werd - dit paganisme klinkt ietwat calvinistisch, inderdaad - zijn Berlioz' duivelsheden een spel zoals een symfonie van Mozart, van Haydn. En het is niet gewaagd te beweren dat er in een orgelpreludium en fuga van Bach meer gesublimeerde boosheden of ‘diabolische taferelen’ verwerkt zijn dan in het complete oeuvre van Hector Berlioz, romanticus en dagdromer... Wij moeten dus Wagenaars conclusie verwerpen; maar ook de observatie lijkt niet zeer gelukkig gesteld. Wij kunnen Berlioz' geestesleven niet voor een ‘bijna ziekelijke’ verbeelding houden en evenmin onderschrijven wij de leerrede van Peter van Anrooy, door dr. Wagenaar instemmend geciteerd: ‘Zijn heftig karakter was van een rampzalige gespletenheid en onevenwichtigheid.’ O, Hollandse ongespletenheid en evenwichtigheid, waar zijn uw prestaties? Het is een vreugde na dit alles te kunnen constateren dat de componist Johan Wagenaar de muziekestheticus op alle punten schaakmat zet. Want zijn Saul en David is hier en daar van een heilrijke gespletenheid en een meeslepende onevenwichtigheid. Het werk houdt het volstrekt uit naast een symfonische Dichtung van Strauss en het overtreft Liszts exempelen overal. Enkele overgangsformules blijken wat verweerd te zijn, bijvoorbeeld na de harpsolo. En het omslaan van Sauls extase in ‘waanzin’ is ook niet zeer helder naar voren gebracht. Maar het werk is superieur van opbouw: de climaxen liggen zeer juist verdeeld en het karakter van deze muziek is vurig, vlot en | |
[pagina 179]
| |
persoonlijk. Ach - waarom heeft Wagenaar indertijd de tijd niet gevonden, nodig om zich te ontwikkelen tot de representatieve Hollandse componist van zijn generatie? Een stuk als Saul en David heeft niemand hem hier nog nagemaakt. |
|