Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Het programma bracht de tweede noviteit van dit seizoen: Agrestides, een orkestwerk van Georges Migot. Voorts Tsjaikovski's Vioolconcert, gespeeld door Cecilia Hansen, de Ouverture Tannhäuser en Haydns Symfonie ‘mit dem Paukenwirbel’. Dit is wel een van Haydns allervoortreffelijkste orkestwerken: origineel, geestrijk en boeiend van het begin tot het einde (ofschoon de Finale muzikaal niet het belangrijkste deel is). Het inleidende Adagio is voor Haydns tijd ongewoon romantisch (Schumanns algemeen bekende pianostukje Winterzeit, uit het Album für die Jugend, stemt noot voor noot met die inleiding van Haydn overeen) en in het Andante zijn de coloristische, harmonische en instrumentatorische vondsten niet van de lucht (de vioolsolo!). Monteux bereidde een zeer geacheveerde, zeer stijlvolle uitvoering aan de symfonie. Migots Agrestides zijn aan Monteux opgedragen. Dat is op zichzelf reeds een motief om ze hier eens te spelen. Men kende bovendien nog geen noot van Migot en de eerste uitvoeringen zijn schaars van het jaar. Maar wij mogen toch niet zeggen dat wij verlangend zouden zijn naar hernieuwde audities van deze noviteit: daarvoor is ze te slecht gecomponeerd. De bezwaren die men tegen dit stuk moet hebben, zijn in de eerste plaats compositorisch-technische bezwaren. Ten tweede zou men enkele ernstige muzikale bedenkingen te berde moeten brengen. Ten derde: stilistisch-artistieke.Ga naar voetnoot52 Georges Migot is niet alleen maar componist, hij is ook schilder. In de schilderkunst kent men de uitdrukking: ‘niet uit de verf gekomen’. Men ziet dan van de bomen het bos niet (van de verf het schilderij niet). In Migots Akkerlijkheden (wij geven deze min of meer woordelijke vertaling van Agrestides gaarne voor een betere) hoort men van de noten de muziek niet voldoende. Het is zeldzaam monochroom en dikkleurig. Bovendien lijdt het stuk onder ernstige compositiefouten. Het zijn ‘trois fresques’ voor orkest. ‘Fresques’ vatte men hier op als een ietwat schilderachtige variant op ‘mouvements’, of fragmenten, of stukken, of onderdelen. Er werden er twee van gespeeld. Men kan dus geen oordeel hebben over het hele werk. Dat laatste deel zou veel hebben kunnen goedmaken. (En waarom werd het dan niet gespeeld?) Ofwel: het had nog wat kunnen bederven en waarom heeft men dan niet alleen het tweede fresco, Dans un esprit de danse rustique, gespeeld? Want het eerste stuk, dat korenveld met die leeuwerik (aardig detail, die xylofoon daar!), is als geheel buitengewoon slecht van verdeling... Een compositorisch-technische misrekening is voorts ook de instrumentatie van het werk. Dik, Florent Schmitt-achtig - maar pastoraal, waar Schmitt getourmenteerd is, bespiegelend in plaats van meeslepend. Altijd kwintbassen, altijd schalmei-achtig. Het merkwaardige is dat Migots timbre zonder uitzondering aan de blatende kant blijft. Een ander mens vergeet zichzelf gewoonlijk op dat terrein alleen met hobo's en klarinetten, maar Migots hoorns, zijn trombones, zijn fluiten hebben alle dat hoboaccent. Achteraf vraagt men zich af of de grote trom deze avond óók niet hoboachtig heeft geklonken. Muzikale bedenkingen tegen het werk richten zich vooral tegen het tonale gemiddelde waarin het is geschreven. Harmonisch is Migot niet veel verder dan Reger en | |
[pagina 174]
| |
het werk is meestal zo on-Frans mogelijk. Men zou zweren dat Migot bladzijdenlang maar lukraak heeft geïnstrumenteerd. Het gamma hangt natuurlijk ten nauwste samen met de (slechte) constructie van het werk. Hier en daar klinkt het vrij en helder - er is een plek waar de strijkers unisono gaan met de lage koperen instrumenten en daar tovert het even. Maar deze goede momenten verdwijnen onder de rijstebrijbergen van klank en traag ritme. Migots pluritonaliteit klinkt niet fris, niet zilt, zoals bij Milhaud of (soms) Honegger. Er zijn veel te veel stemmen en daardoor worden zijn pluritonale constructies niet slechts dubbelzinnig, maar wel eens tiendubbelzinnig ook. De stilistisch-artistieke bezwaren hangen op hun beurt weer samen met de reeds genoemde. Migot is niet slechts schilder-musicus; hij is bovendien essayist en estheticus. Wat wij van Migot lazen, mist helderheid en doorzicht. Zijn gezichtspunten zijn vaak origineel en getuigen van artistieke zin. Maar ook zijn filosofemen kwamen niet uit de verf. Wat is tenslotte, deze vraag dringt zich na zijn Agrestides met geweld op, het verschil in geesteshouding tussen Migots concepties en de vergissingen van Liszts en Strauss' programmamuziek? Dat hij minder anekdotisch is dan de auteur van Ein Heldenleben? Misschien. Dat hij minder wereldhervormerig is dan de componist van Les préludes? Wellicht. Maar artistiek is hij de mindere van die ouderen en stilistisch is het lood om oud ijzer. Migot schijnt een zonderlinge eend in de bijt vol snaterende componisten van deze koude periode. Misschien missen deze ernstige beschouwingen alle zin - want misschien kent hij alleen het vak nog maar niet. Het wordt dan wel tijd; hij is reeds vijfendertig jaar. |
|