symfonie. Compositorisch-technisch lijkt het concert soms een voorstudie voor de symfonie. Ook daar het motief van de drie achtsten, in alle delen, in alle denkbare vermommingen. Hier: een gefixeerd blijven aan de terts, in de symfonie, primitiever doch krachtiger: een gebondenheid aan de kwint.
Psychisch vertonen het Vierde concert en de Vijfde symfonie voornamelijk verschilpunten, doch voor een algemene karakteristiek komen de technische compositie-eigenschappen er vooral niet minder op aan dan de metafysische overwegingen, opgeroepen door de bestudering van een kunstwerk. Beethovens thematiek begon in die jaren het ‘drieklankige’ karakter wat te veronachtzamen, ten behoeve van de toonherhalingen. De Vijfde symfonie (vooral eerste en derde deel) bevat de klassieke voorbeelden van dit verschijnsel.
Wanneer men de hoofdthema's van het Derde en Vierde pianoconcert met elkander vergelijkt, dan valt het verschil ook onmiddellijk op: in het Derde concert een gebroken drieklank en een dalende toonladder, in het Vierde, om te beginnen vijfmaal dezelfde b, die pas langzamerhand, in het verloop van de tweede maat, het melodische karakter krijgt. Beethoven zou er pas later, in het tweede deel van de Zevende symfonie, in slagen de één-toons melodie tot een maximum van expressiviteit te brengen.
De waarde van de toonherhalingen is in het Vierde concert nog secundair; de expressie der melodiek wordt er niet steeds door gedetermineerd. Deze techniek was ook ternauwernood bruikbaar in de briljante stijl van het virtuozenconcert. De laatste pianosonates, volkomen a-briljant geschreven, vertonen meer voorbeelden van deze schrijfwijze.
Het is de moeite waard om vast te stellen dat de betekenis van een willekeurige compositie van een groot meester het nauwkeurigst kan gemeten worden aan andere scheppingen uit dezelfde tijd, van dezelfde schepper. Het Vierde pianoconcert, op zichzelf beschouwd, los van de Rasoemovski-kwartetten, van de Leonore-ouvertures, lijkt lyrischer, verouderd-romantischer dan het is. Het is bekend dat Beethoven de gewoonte had om aan meerdere composities tegelijkertijd te werken. Deze werkwijze brengt mee dat alle scheppingen van eenzelfde periode sterke familietrekken vertonen, maar ook: dat alle lyrische gevoelens zich wel zeer sterk samentrekken op het lyrische opus van die periode en alle tragische accenten in het duisterder werk van die jaren samen komen. Het duidelijkste voorbeeld hiervan leveren wel de terzelfder tijd geschreven Vijfde en Zesde symfonie. Het Gewitter uit de Pastorale kan een vergelijking met de dreigende stemmingen uit de Vijfde (overgang van het derde naar het vierde deel) niet doorstaan en men zou de tegenkleuren uit de Vijfde wellicht een weinig meer met het licht uit de Pastorale overgoten willen zien...
De componisten, wier werken na elkander ontstonden, spreken in die afzonderlijke scheppingen meer van hun waarheden uit. Om de Beethoven van 1806 enigermate te kennen, moeten wij bij het luisteren naar het Vierde concert óók kunnen denken aan wat daar nog meer leefde in de ziel van de schepper, aan de bekentenissen die niet in de noten van opus 58 staan.