Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdConcertgebouworkest
| |
[pagina 160]
| |
Dit eerste programma bracht na de pauze de Tweede symfonie van Brahms, vóór de pauze drie Franse werken: Berlioz' ouverture Benvenuto Cellini,Ga naar voetnoot25 een fragment: het Morceau symphonique uit Rédemption van César Franck, en La valse van Ravel. Geen noviteiten, geen ongewoonheden. Die worden trouwens voor de eerstvolgende veertien dagen ook nog niet in het vooruitzicht gesteld. Erna Rubinstein zal de volgende week Mendelssohn spelen, de donderdag daarop komt Harold Bauer met het Vierde concert van Beethoven. De aandacht blijft dus voorlopig meer gericht op het hoe, dan op het wat. De uitvoeringen van dit eerste concert overtroffen overigens de stoutste verwachtingen. Wij herinneren ons niet La valse ooit beheksender, magischer gehoord te hebben dan ditmaal en de reproductie van Berlioz' ouverture was volmaakt. La valse van Ravel werd langzamerhand al een repertoirestuk, met alle aankleve van dien. ‘Muzikaal’ is het nu niet zo heel veel waard; vergeleken met een magistrale conceptie als een van Berlioz' ouvertures lijkt het wat armelijk van inventie, wat bleekbloedig. Maar hoe kan men deze noten, deze successie van driekwartsmaten, met muziek laden! Hoe meesterlijk slaagt Monteux erin, de doffe plekken weg te spelen, hoe houdt alles gang in zijn interpretatie! Het is zeker dat het werk zelden zuiverder tot ons is gekomen dan ditmaal en de enige vraag die men zich ietwat geresigneerd stelt, is: of het poème chorégraphique door een volgende generatie beschouwd zal worden als een document van deze jaren, dan wel als een... rariteit! Want het orkestrale gamma van Ravel, persoonlijk, boeiend, ongemeen geslaagd, is het kunstmatigste wat men zich kan denken. Het is instrumentale chemie, coloristische mechanica. Het apparaat functioneert als een horloge zo nauwkeurig: er is geen onwaarschijnlijke zestiende ergens achter in de derde klarinet, geen glissando tussen twee begeleidingsnoten in de tweede violen, of Ravel had de precieze werking van tevoren bepaald. Dat is de eminente verdienste van de partituur, als kunstwerk, als handwerk. Maar het is tevens het grootst denkbare gevaar. Zó subtiel uitgebalanceerde machientjes lopen niet zeer lang. Men moet ietwat robuuster construeren! Miniaturen worden altijd museumobjecten, op de lange duur. Een genie als Debussy construeert even geraffineerd, zijn apparaat is vooral niet grover. Maar het is eenvoudiger, er kan minder aan kapot raken. En er is toch iets tegen een stuk dat zo broos is, dat we er eigenlijk niet aan mogen komen... Enfin, de reactie op Ravels kunst heeft in Parijs al definitief gezegevierd, driewerf helaas. Het is een weinig bevredigende wetenschap dat het neoclassicisme ons thans, na het comfort van Ravels, Roussels en Florent Schmitts meesterorkestraties, denkt te vergasten op het keiharde blazersensemble van Stravinsky's Pianoconcert... Het werk van Franck boeit tegenwoordig niet wezenlijk meer. Het is een dikwijls herhaalde waarheid dat Meester Franck er kwalijk in pleegt te slagen treffende accenten te vinden voor niet bepaald hemelse of althans angelieke situaties. Siegfried-motieven, die geacht worden ‘l'âpre désir des jouissances et les agitations stériles’Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 161]
| |
te verklanken, bewijzen dat eens te meer. En de vromer zielsverrukkingen klinken in zijn andere werken ook overtuigender. Het werk is waarlijk volstrekt verouderd. |
|