Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekfeest te Zürich V (Slot)Ga naar voetnoot230
| |
[pagina 117]
| |
het forte wordt - en hij heeft getoond ook een uitstekend vakman te zijn. De sonate van Mjaskovski was overigens de moeite niet helemaal waard. Nogal ouderwets contrapuntisch, en breedsprakig. Constructief zelfs minder origineel dan Skrjabin - die reeds voor ‘survécu’ geldt in vele kringen. Het zwakste werk van dit programma - en wellicht van het hele muziekfeest - was het pastorale Septet van de Belg Arthur Hoerée. De jonge musicusGa naar voetnoot232 - (men schrijft van hem in het programma: ‘Il ne se connaît aucun ascendant musicien, mais dès l'âge de cinq ans, improvise au piano.’ Dat is heel instructief.) - heeft voor de realisatie van zijn bucolische invallen een strijkkwartet nodig, een zangeres, een fluit en ook nog een piano. De zangeres zingt vocalisen, in het eerste en derde deel, en in het middelstukje een chanson van Paul Fort. Stijl bergerettes-en-pastourelles, geest nihil, techniek ontoereikend. Het is begeleidende muziek bij een souper en niet eens superieure. Als het souper zo was, zou men de gerant ontbieden. De muziek van Krása, Tsjech, zevenentwintig jaar, is ook nog niet erg goed. Constructief zeer formalistisch, van kleur al te overdadig. Ik geloof niet dat de blazers één frase te spelen hebben zonder ‘Flatterzunge’; glissandi en tremolo's zijn niet van de lucht - men krijgt telkens de gewaarwording dat men op de tocht zit. Beter is het Vioolconcert opus 12 van Kurt Weill. Het is wat hard, wat te zeer op Mahler geïnspireerd, wat a-violistisch en er staan veel te veel noten in. Maar het is wel een individueel muziekbewustzijn, nog niet erg artistiek en zelfs nog niet zeer ontwikkeld. De dispositie voor het vak muziek en voor het handwerk componeren is echter manifest, het concert is goed van verhouding en dit is reeds veel. Tot slot van deze korte beschouwing rest mij nog het werk van Anton Webern. Webern was leerling van Schönberg en zijn bewondering voor diens oeuvre kent geen grenzen en geen kritiek. Wat Schönberg doet, is welgedaan,Ga naar voetnoot233 en Webern stelt zich met een waarlijk bovenmenselijke onzelfzuchtigheid op de bres waar het geldt de intenties des meesters te verdedigen. Maar het min of meer tragische hierbij is: dat Anton Webern tienmaal meer talent verraadt als hij een maatstreep trekt dan Schönberg als deze een kwintet van vijfenzeventig bladzijden schrijft. Anton Weberns muziek bezit eigenschappen die ons doen twijfelen aan de muzikale waarde van dit oeuvre: deze Fünf Orchesterstücke spelen ternauwernood drie minuten,Ga naar voetnoot234 in nauwelijks enkele seconden heeft hij doen horen wat hij te uiten had. Het is volstrekt dérouterend, een zo vergaande condensatie van een inval. Hij schiftte niet zolang tot er maar zo weinig overbleef, maar hij condenseerde. In tien seconden muziek van Webern is evenveel gebeurd als in tien bladzijden Sacre du printemps. Het is niet verwonderlijk dat het publiek dit niet verstaan kan, er is een totaal anders gerichte geestesdiscipline voor nodig dan voor de complete rest der avondlandse muziek. Het is - nu nog - een hyperindividualisme, dat door niemand verstaan wordt. En ik wil liever niet hopen dat deze wijze van componeren ooit gemeengoed zal worden. Ons aller relatie met | |
[pagina 118]
| |
het begrip tijd is anders, maar dit sublimatieproces voert midden in de ascese. En hoevelen brengen het, op hun tochten naar de ascese, verder dan de hypochondrie, of - erger nog - het farizeïsme? Anton Webern heeft zijn einddoel bereikt - zie ook die felle en tevens verrustigde gelaatsuitdrukking van hem, beschouw zijn magisch dirigeren, dat niets kapelmeesterachtigs heeft - maar wie zou men mogen aanraden deze ‘route vers l'absolu’Ga naar voetnoot235 te betreden? De muziek, vermoed ik, zal zich niet van iedereen deze manipulaties laten welgevallen, en wie zal zeggen dat Webern in een volgende fase van zijn leven zijn werkwijze van thans nog gebruiken kan! Zeker is het dat deze Fünf Orchesterstücke volmaakte meesterwerken zijn. Het epitheton geniaal is wat sleets geworden door het vele gebruik. Maar ik zou niet weten met welk woord ik de muziek van Anton Webern beter kon karakteriseren. Het is geniaal werk; misschien zal het vijftig jaar op begrip moeten wachten, misschien tweehonderdvijftig. Maar die muziek staat er, in zijn partituren. En zij staat er voor jaren. Het is absoluut noodzakelijk dat het Concertgebouw-bestuur Webern uitnodigt zo spoedig mogelijk zijn Orchesterstücke opus 6 en opus 10 (de laatstgenoemde hebben wij hier in Zürich gehoord) te komen instuderen en uitvoeren.Ga naar voetnoot236 Men kon hem dan wellicht ook een halve Concertgebouw-Kamermuziekavond aanbieden, voor zijn strijkkwartetstukken,Ga naar voetnoot237 zijn muzieken voor viool, violoncel, piano.Ga naar voetnoot238 Webern is de allerbelangrijkste kop van alle levende meesters - wat niet zeggen wil dat zijn muziek de enig adequate uiting van de tegenwoordige tijd zou zijn - en het Concertgebouw zou zijn culturele taak op het schoonst opvatten door Amsterdam in kennis te brengen met dit zeer bijzondere oeuvre.
Het feest is buitengewoon goed geslaagd. Zwitserland heeft alle eer van zijn werk. Niet één organisatiefout is hier begaan - er bleef niets te wensen. Wij willen in de eerste plaats het zeer goede Tonhalle-orkest gedenken. Men heeft voortreffelijk werk, onder de meest verschillende dirigenten, met de meest heterogene muziek, gedaan. Volkmar Andreae heeft het grootste deel gedirigeerd - en dan zijn nog te noemen: de Züricher Hermann Dubs (koordirigent van Petyreks Litanei), Alexander Schaichet (marionettenorkest), de Parijzenaar Walther Straram, Fritz Busch uit Dresden, Fitelberg uit Warschau, Schmeidel uit Praag. Vermelding verdienen nog: Mme. Croiza (Le miroir de Jésus), het Venetiaanse Strijkkwartet en de vijf Züricher blazers, die onder Weberns leiding het onmenselijk | |
[pagina 119]
| |
zware Kwintet van Schönberg uitvoerden: Nada (fluit), Saillet (hobo),Ga naar voetnoot239 Fanghämel (klarinet), Schneider (hoorn), Steidl (fagot). Zürich heeft getoond een plaats te zijn waar men goed weet te musiceren. Dit is wel niet het voornaamste resultaat van ons bezoek, maar het is een goed besluit van deze korte beschouwingen. |
|