Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekfeest te Zürich IIIGa naar voetnoot223
| |
[pagina 113]
| |
deze tijd schijnt en toch historisch verband toont. Historisch verband, niet met de Liedertafel of de Biergartenkapelle, maar met de meesterwerken der voorbije perioden. De vraag of de componist Petyrek zich in deze Litanei als een kunstenaar heeft geopenbaard - zijn vroegere piano- en kamermuziekwerken waren de prestaties van een groot muziekbeheerser, niet van een kunstenaar - moet helaas weer ontkennend worden beantwoord. In potentie is Petyrek een artiest, in prestatie nog altijd niet. Daar blijft te veel vast zitten, te veel blijft ongezegd. Hij is te geremd in zijn uitingen. Maar het is een zeer opmerkelijk opus, die Litanei. Hij gebruikt een eigenaardigverdeeld gemengd koor (mannenstemmen overheersen), een jongenskoor, een paar trompetten, harpen, klokken en slagwerk. Het werk bestaat uit driemaal drie delen: ten eerste: de Anrufung der heiligen Dreifaltigkeit, de Anbetung Mariä, het Fegefeuer. Ten tweede: Beschneidung, Lied der Büsserinnen, Lied zum heiligen Herzen Mariä. Ten derde: Anrufung, Engelchor, Schlusschor. De eerste twee delen van het eerste onderdeel zijn in een vrij normale a-cappellastijl geschreven. Veel halfgesproken psalmodie van het Priesterkoor (zeven solotenoren), doch als geheel wat grauw, wat monotoon. Het derde stukje, Fegefeuer, is voortreffelijk van koorbehandeling: de ‘Arme Seelen’, die bijna steeds op één toon voor zich heen prevelen. Maar slecht en goedkoop is de obligate slagwerkpartij, die aan het vagevuur meer verschrikking tracht bij te zetten. De koperpartij kon bijna van Berlioz zijn (Requiem), de slagwerkpartij niet van Whiteman...Ga naar voetnoot224 In het tweede deel trekt de behandeling van het vrouwenkoor (Lied der Büsserinnen) sterk de aandacht. Het is bijna vrolijk van onpersoonlijkheid en werkt daardoor prachtig dramatisch in het verband. Het Lied zum heiligen Herzen Mariä is streng antifonisch gehouden, misschien wat gewild archaïserend. Dan zakt de belangrijkheid: Anrufung en Engelchor zijn vrij onbeduidend, maar het slotkoor daarentegen, dat hier en daar achttienstemmig is opgebouwd, in een geheel persoonlijke contrapuntische stijl, behoort tot het allerbeste wat in jaren voor koor werd geschreven. Daar is ook de behandeling van de klokken meesterlijk. Dit slotkoor is het voornamelijk dat zo sterk op de instincten der menigte werkt. Het bracht de zaal onder een geweldige spanning en ik zou wel eens willen weten hoe een Nederlands concertpubliek erop zou reageren. De koorleider die het initiatief neemt om deze winter Kodály's Psalmus hungaricus en de Litanei van Petyrek uit te voeren in Amsterdam, kan er zeker van zijn dat zijn werk geen vergeefse moeite zal blijken! Le miroir de Jésus is de polaire tegenstelling van Litanei. Hier is alles klankschoon, alles diafaan gemaakt, alles uitgesponnen. Maar het is geen sterk werk. Debussy's exempelen (Martyre de Saint Sébastien) hebben niet bevruchtend gewerkt op de geest van André Caplet. Debussy's accenten zijn te a-christelijk, te apollinisch, om ooit te kunnen passen onder de ‘petits poèmes | |
[pagina 114]
| |
sur les saints mystères du Rosaire qu'Henri Ghéon composa et qu'André Caplet de musique illustra’, zoals het vrouwenkoortje ter inleiding zingt. Het is prachtig geciseleerd, stijlvol, sober, rustig, al wat ge maar wilt. Maar het wordt na enkele delen onredbaar vervelend en het herbergt te veel gevoeligheden die alleen voor de componist hun waarde hadden. Een kunstwerk, een wonderding, werd het ten slotte niet: het werd een rozenkrans van vijftien versjes - muzikale ontroering die al te zelden tot muziek kristalliseerde. Alle details zijn op zichzelf bewonderenswaardig, maar er is geen spoor van contrastwerking - en ons oordeel wordt wellicht te hard daardoor, voor het al te broze werk.Ga naar voetnoot225 |
|