Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekfeest te Zürich IIGa naar voetnoot217
| |
[pagina 110]
| |
te onderscheiden), een ‘culturele’ muziek dan, ‘op’ exotische gegevens is typisch een vergissing-van-voor-de-oorlog. Dat is MacDowell, bijvoorbeeld, of Delius.Ga naar voetnoot218 De psychologische fout is deze: een compositie is de projectie van een in de componist levend affect, of het is dat niet. We hebben te maken met een symfonie van Beethoven of met een potpourri uit de ZampaGa naar voetnoot219 bijvoorbeeld. De muziekstukken van het in de tweede plaats genoemde soort plachten wij geen ‘composities’ te noemen. Maar als nu voor ons ligt een stuk als dit kwartet van Jacobi, dan worden wij op dwaalsporen gebracht. Het werk is van de auteur; de gegevens zijn dat niet. Nu weet ik zeer wel dat men ten opzichte van de Inval niet al te puriteins gestemd moet wezen. In Die Meistersinger staat veel middeleeuws materiaal, in Debussy's Ballade contre les ennemis de la FranceGa naar voetnoot220 zelfs het... Luther-koraal. Maar dat is iets anders. Wij hebben historisch verband met die perioden, waaruit nog wijzen en ritmen overwaaien in onze oren. Dit contact heeft Jacobi, blijkens zijn strijkkwartet, met de medicijnmannen van Tesuque en Santa Clara niet. Het zou trouwens erg wonderlijk geweest zijn als de uitgebreide rondovorm en het ritueel om regen te maken elkaar bleken aan te vullen... Het regende hier gisteren weliswaar alsof wij te Salzburg zaten in plaats van te Zürich, maar vandaag schijnt de zon weer... Fnuikend voor Jacobi... Misschien heeft hij het thema bij ongeluk in kreeftengang gebracht? Zonder verdere spotternij kan ik vaststellen dat het tweede deel van zijn kwartet heel veel goede muziek bevat en de kiemen van een eigen persoonlijkheid. Het is weliswaar iets te wekelijk en te uitgesponnen (de coda van het tweede deel is naar verhouding te lang), maar het is werk van een kunstenaar die het metier goed heeft geleerd. Wij wachten met spanning op de kennismaking met de rest van zijn oeuvre. Hij schijnt een belangrijke cantate The Poet in the DesertGa naar voetnoot221 geschreven te hebben. Het Strijktrio was van Walther Geiser, slecht uitgevoerd door Fritz Hirt (viool), de componist (altviool), Hermann Beyer-Hané (violoncel). Jacobi's kwartet kreeg een prachtige introductie door het Venetiaanse Strijkkwartet. Overigens geloof ik niet dat zelfs een superieure uitvoering van het werk van Geiser dit had kunnen redden. Het is talentvol leerlingenwerk, droog als zand, bekoorlijk als een paar bergschoenen. Degelijk afgewerkt, maar zonder een spoor van fantasie. Geiser is nog jong, bijna dertig jaar - wellicht ontwikkelt hij zich nog. Er zouden dan evenwel radicale wijzigingen in zijn muziekbegrip moeten plaatsvinden... Men durft zó iets bijna niet hopen. Voor het merendeel van de aanwezigen was de uitvoering van Schönbergs kwintet de gebeurtenis van de avond. Dit merendeel heeft zich een uur lang (of daaromtrent) dodelijk geërgerd aan een successie van noten, noten, noten. De belangstelling zakte | |
[pagina 111]
| |
bij de minuut en de laatste helft van de finale was ternauwernood verstaanbaar door het geschuifel, gemor en gekuch van de engelenbak. Ik voor mij zie geen kans veel wetenswaardigs omtrent dit stuk te vermelden. Het verloopt met Schönberg gelijk te verwachten was: het wordt hoe langer hoe ouderwetser en de atonaliteit verstarde tot een insipide maniertje, van even weinig betekenis voor de levende muziek als Jadassohns Lehre vom reinen Satz; Schönberg betekent voor de moderne muziek niets meer en het is verwonderlijk op te merken hoe snel de componisten bekomen zijn van de verbazing die zijn prestaties tien, vijftien jaar geleden overal wekten. Op den duur blijft van een muzikaal kunstwerk, van het oeuvre van een componist alleen het gehalte aan wezenlijke muziek over. En dat gehalte is bij Schönberg jammerlijk gering. Die walsgrimassen uit het tweede deel, die Mahler-welbespraaktheid uit het vierde doen volmaakt onecht aan. Wij kunnen ons ternauwernood nog bezighouden met een dermate beperkt talent, dat aldus poseert voor statenstichter en wetgever. Ons Amsterdamse publiek, dat zonder bedenken, eenstemmig, voor het werk van Schönberg heeft bedankt, heeft zich ditmaal eens niet vergist... zoals bij Le sacre du printemps! Maar dat laatste was geen unaniem refuus, herinner ik me.
Zondagmorgen voerde het Schweizerische Marionettentheater in het Kunstmuseum De Falla's El retablo del maese Pedro uit. Wij hebben dit werk pas te Amsterdam gehoord en er is dus weinig aanleiding om over de muziek nog lange divagaties te gaan houden. De voorstelling verschilde aanmerkelijk met wat wij in Amsterdam te zien hebben gekregen. Hier was het in zijn geheel een marionettenspel geworden: ook Don Quijote, Sancho Panza, maese Pedro, El hombre de los lanzas y alabardas waren poppen. En hoe! Dit kreeg van het eerste ogenblik af het irreële, het spookachtige dat De Falla in zijn muziek suggereert. Het werd een half uur van bijna volmaakt kunstgenot - niettegenstaande de betrekkelijk onvoldoende bezetting der drie vocale partijen, niettegenstaande de ietwat ongeacheveerde begeleiding van het Kammerorchester Zürich, niettegenstaande de absoluut slechte akoestiek in het pijpenlavormige zaaltje. Dit alles brengt ons vele halfvergeten waarheden weer te binnen. Dat de geacheveerdheid van een voorstelling, het raffinement van orkestspel, de klankschoonheid van een ensemble er pas in de tweede plaats toe doen. Denk aan de Bohemers.Ga naar voetnoot222 Is dat volmaakt van toon? Is dat technisch zo perfect, is dat wezenlijk af, in alle betekenissen? Neen, immers. Er zijn tien ensembles die beter kwartet spelen, er zijn honderden violisten die Hoffmann overtreffen. Maar er is geen enkel kwartet dat zijn hoorders in inniger en directer contact met de muziek brengt, en er zijn geen ensembles die dermate weten te toveren met klanken - en dat met zo gebrekkige middelen. Zo was ook deze marionettenvoorstelling een gebeurtenis die op zichzelf bijna de reis naar Zürich waard geweest zou zijn. Was het de aanwezigheid van de componist, aan wie een ovatie ten deel viel, grootser en spontaner dan ik in jaren hoorde, die spelers en speelsters ertoe bracht hun allerhoogste kunnen te geven? | |
[pagina 112]
| |
Ik geloof het toch niet. Alles was van tevoren reeds zo goed begrepen en aangevat. Die verhoudingen op het marionettentoneel, die onwezenlijke, gigantische Don, die met zijn houten zwaard en zijn marionettenpanache alles beheerst - de kleurencombinaties en belichtingen, de expressie van al die bezielde stukken hout (wie had de spullenbaas, maese Pedro, de trekken van een getransfigureerde De Falla gegeven?) - het was alles zeer wonderlijk. De sectie Zwitserland mag tevreden zijn over haar aandeel in de muzikale feestelijkheden. Ten eerste het introductieconcert, met Le roi David en de Psalmus hungaricus. Ten andere deze marionettenvoorstelling. Thans wachten ons nog drie officiële internationale concerten. Hopen wij op een niet te schrale oogst aan schoonheid. |
|