Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Zomers volksconcertGa naar voetnoot197
| |
[pagina 98]
| |
Pacific is het muzikale portret van een locomotief ‘pour trains lourds de grande vitesse’, zoals het apparaat, hedendaagse brontosaurus, daar staat; ‘pour aboutir enfin à l'état lyrique, au pathétique du train de 300 tonnes, lancé en pleine nuit à 120 à l'heure’... Dit reisgidsenproza is overigens beter dan het vorige citaat. Maar de mentaliteit die een in muziek te uiten lyrische stemming ontleent aan het pathos van een verkeersmanifestatie - al is die trein nu ook driehonderd ton zwaar en al rijdt hij nu ook volle honderdtwintig kilometer - deze mentaliteit is volstrekt romantisch. Trek Schumann een geruit pak aan, met een korte broek en sportkousen, geef hem een hoornen bril en zet hem een reispetje op, en hij zal volkomen dezelfde blijven die hij was: de romanticus. Maar dit imaginaire portret kon ook dat van de auteur van Pacific 231 zijn... Het hele stuk bestaat uit een progressief crescendo, tweehonderdzeventien maten, duur ruim vijf minuten. Het begint impressionistisch: bekkentremolo's en flageoletseconden: men kan zich als kinderen ermee vermaken. We zien quasi de stoom uit de veiligheidskleppen komen en het plezierig-metrische tweeslagje, dat de oude H.S.M.-machines haast in karikatuur vertoonden, duikt hier elke twee maten op. Dit is knap impressionistisch werk, van hetzelfde infame ras overigens als de koeklokken uit de Alpensymfonie en het schapengeblaat uit Don Quixote. Dan komt het gevaarte in beweging en dan zit er niet veel constructie of evenwicht meer in, en naarmate er meer fortes komen, verwijderen we ons verder van het station van vertrek, van de muziek namelijk. Het had evengoed tien minuten kunnen duren als twintig seconden, als vierentwintig uur. En alle secundaire verschijnselen: de orkestbezetting, het onophoudelijke kwadratische van de metriek, het gehalte der melodiek, onttrekken zich aan onze belangstelling. Het werd een zeer goed klinkende partituur, het werk van één die het schrijven voor orkest verstaat, maar het werd geen kunstwerk. Het was al démodé voor het voltooid werd. Het werd een niet: de auteur wedde op de verkeerde locomotief. Een componist heeft niets aan de premissen die Honegger onder zijn Pacific-conceptie plaatste. Een muziekstuk bestaat slechts van binnenuit, ter wille van zichzelf, ter wille van de muziek zelf. De impressie, de cellule générale, om met d'Indy te spreken, kan juist zo uitgroeien als zij dat zelf wil - maar met een locomotief had het dan al in de tweede maat niets meer te maken. Honegger, de geboren musicus, heeft dat zelf wel gevoeld, toen hij schreef dat hij niet het geraas van de machine wilde imiteren - dat zou ook geen portuur zijn geweest! - maar ‘la traduction d'une impression visuelle et d'une jouissance physique par une construction musicale’. En het enige wat wij hem te verwijten hebben, is dat Pacific 231 geen muzikale constructie werd. Dit is helaas afdoende. Vergeleken met Debussy's impressionismen: Feesten en Wolken, is Pacific kinderspel. Ten eerste en ten voornaamste: psychisch. De beide Nocturnes van Debussy zijn toverformules die de diepste waarheden in ons wakker roepen, bezweringen die de beesten onzes geestes temmen kunnen, die onze hoofden vol klank toveren en onze tijdsbegrippen doen verstromen. Pacific is een aardig afbeeldinkje, een bewegende prent als ge wilt. | |
[pagina 99]
| |
Maar ten andere: muzikaal. De klank van Debussy is nog volkomen nieuw: zo nieuw als die van Berlioz of van Haydn - als van elk groot genie. Na de eerste blazende flageoletten op tremolo's en contrabastrillers komt er in de hele Pacific niet één nieuw of zelfs maar persoonlijk accent meer. En dit is tenslotte onherstelbaar: Debussy's Nocturnes zijn van 1899; Pacific is van 1923. In die vierentwintig jaren zijn wij niet vooruitgegaan - wij zijn zelfs niet blijven staan. Wij zijn achteruit gestormd, de nacht in, met 120 kilometer per uur... |
|