Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Das Lied von der ErdeGa naar voetnoot118
| |
[pagina 53]
| |
veroudert, verschaalt sneller dan de lyriek en: ‘zo het zout smakeloos geworden is, hoe wil men het weer zout maken?’Ga naar voetnoot121 Wij moeten de lyrische geesteshouding die Mahler in dit werk tegenover het leven aannam, verwerpen. Omdat het leven zelf deze vormen van lyriek niet meer erkent. Men verwijt ons vaak dat wij ongevoelig zijn geworden voor de zachtere ontroeringen, dat onze kunst het aangename conglomeraat van de lach en de traan niet meer erkent. Neen, waarlijk: dat doét het leven in Europa van onze dagen ook niet meer. Wat heeft 1926 te doen met de symbolen van 1825, wat met de mentaliteiten van voor 1914? Zou 1914-1918 ons niets geleerd hebben? Moeten wij inslapen boven de aangename gedichten van het Ikbeneengodin'tdiepstvanmijngedachten-regime? Wat doen wij met Mahler-Bethge-Tchangtsi's: ‘Ich weine viel in meinen Einsamkeiten’? Wat met een zó eindeloze Abschied? Wat willen wij ons laten ontzenuwen door de geluidscohorten die ons moeten suggereren dat daar een aap in de maneschijn op de graven hurkt? Natuurlijk, natuurlijk, het zijn treffende beelden en visionaire symbolen. Maar wat raakt het in ons? Men moet zeggen: bitter weinig. Berlioz' lyriek vervluchtigde evenzeer. Veel meer dan een schouderophalen hebben wij niet meer over voor het programma van Berlioz' Fantastique, van Harold en Italie, LélioGa naar voetnoot122 of La damnation. Maar de muziek die dan nog overblijft! De klemmende, tormenterende, vervoerende muziek die een genie als Berlioz kon toveren op de hulplijnen van dat minderwaardige programma... Mahlers Abschied zal evenwel op den duur een te lang, te monotoon en veel te zoetelijk stuk blijken, een niet volkomen geslaagde muzikale compositie naar aanleiding van twee Chinees-Duitse lyrische gedichten, uitermate gevoelig, uitermate onbeduidend voor ons levensbesef. En Der Abschied heet het beste fragment van Das Lied von der Erde. Achteraf zal het vijfde lied (Der Trunkene im Frühling) het het langst uithouden. Dat is muzikaal het meest uit één stuk, dat is concieser dan de rest en volledig een projectie van een tot de bodem reikend begrip in de componist. Alle vijf de andere liederen vertonen nu reeds (Das Lied von der Erde werd in 1908 gecomponeerd!) totaal verwoeste dode plekken. Zo in I, Das Trinklied vom Jammer der Erde, het drievoudig herhalen: ‘Ein voller Becher Weins ist mehr wert, ist mehr wert, ist mehr wert als alle Reiche dieser Erde.’ En, verderop, die volmaakt Italiaanse-opera-achtige uithaal bij ‘Und aufblüh'n im Lenz’. Zo in II de kwalijke exclamaties bij ‘Ich komm’ zu dir, traute Ruhestätte' met die lijvige hoorntertsen, Freischütz-romantiek. Zo in III, Von der Jugend, die troebele, langvezelige modulatie om ‘Alles auf dem Kopfe stehend’ te krijgen. En, niet te vergeten, die grote trom en bekkens, die ‘Janitscharenmusik’, in dat kleine pentatonische tenorlied. Soortgelijke ongeslaagdheden bederven ook de drie overige delen. Het vijfde lied, Der Trunkene im Frühling, blijft het gaafst, tot dusverre. Die verre, waaiende klanken van piccolo en violen kunnen nog toveren. En de populaire melodiek bij ‘Und singe bis der Mond erglänzt am schwarzen Firmament’, suggereert wel heel gelukkig die prille voorjaarsachtige stemming. | |
[pagina 54]
| |
Maar wat te zeggen van momenten als ‘Die Vögel hocken still in ihren Zweigen’, waar het orkest plotseling een gekakel en gekrijs aanheft, als ontplofte er een zevenklapper in een volière vol parkieten? Zo is ook die rijderij in Von der Schönheit, muzikaal en psychologisch, uitermate zwak. Een Tsjaikovski-moment in een genreschilderijtje. Mahlers oeuvre zal ongetwijfeld aan zijn stijlloosheid te gronde gaan. Men heeft hier in Amsterdam iets van een Mahler-stijl willen cultiveren, doch het publiek zal eens merken dat er geen Mahler-stijl bestaat. Mahlers ‘stijl’ is die van alle componisten die hij eens bewonderd of gehaat heeft. En dat waren er velen. Het is zowel Wagner als Verdi, als Brahms, als Dvořák, als Tsjaikovski, als Beethoven, als Offenbach. En de feilen van al deze componisten ontbreken in Mahlers werk evenmin. De stijl van Mahler is: hybridisch. En een hybridisch kunstwerk wordt nimmer Klassiek. Zo staat dan Mahlers laatste grote werk voor ons als een verwerende, brokkelende ruïne. Met hem sluit de periode van de grote Duitse romantici-reeks, welke met Beethoven begon. De wereld der klanken leeft elders. Wij hebben Mahler liefgehad. Het is pijnlijker hem te moeten verwerpen dan Strauss of Reger. Doch het is bovendien noodzakelijker. Het leven gaat verder en het eist van ons: ons bijzijn, onze tegenwoordigheid. Mahler heeft de belangstelling gehad die zijn werk verdiende, en zelfs meer dan hij verdiende. Laat ons thans Kronos niet trachten tegen te houden bij zijn slopingswerk. Andere taken wachten, andere Verten wenken.
Deze uitvoering was zeer gespannen en Mengelberg dirigeerde het stuk met alle toewijding die hij ooit aan Mahlers muziek vermocht te geven. En men weet dat dit niet weinig is. Vóór de pauze ging nog Bachs bekende Suite in b voor strijkorkest met fluiten. Mengelberg speelde de continuo op het cembalo. De stemming liet te wensen over: dit cembalo staat nog iets onder de Concertgebouw-diapason. Ook lijkt de nieuwe opstelling van het strijkorkest, de eerste en tweede violen naast elkaar, de violoncellen rechts van de dirigent, geen aanbevelenswaardige uitvinding. De tweede violen klinken te zwak en de violoncellen derailleren te gemakkelijk uit het coloristische spoor. Wellicht zit het orkest spoedig weer normaal. Deze verandering is gewis geen verbetering.Ga naar voetnoot123 |
|