Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
In een abonnementsconcert van het Concertgebouw debuteerde de pasbenoemde soloaltist van het Concertgebouworkest, Frédéric Denayer, met de Harold-symfonie van Berlioz. Waarmee zou een altist trouwens anders debuteren? En hoe jammer - nietwaar? - dat de altisten zo zelden debuteren, en hoe betreurenswaard dat er zo weinig altisten artiesten zijn als deze fenomenale violavirtuoos! Denayer heeft de solo uit de Harold-symfonie gespeeld met een vlekkeloze techniek en een wonderbaarlijk dragende alttoon. Zijn spel heeft onvermoede verten geopend en wat nabij ligt, helder en betoverend belicht. Men kan het Concertgebouworkest gelukwensen met de verbintenis, die donderdagavond in het publiek bezegeld werd. De symfonie Harold en Italie behoort helaas tot Berlioz' zelden gespeelde meesterwerken. Het stuk mist de onstuimigheid, de bezeten diaboliek van de Fantastique. En ook zou men er de feeërieën tevergeefs in zoeken die composities als Fée Mab (uit Roméo) of Danse des sylphes (uit La damnation de Faust) tot zo onvergetelijke wonderen maken. Harold is bewaasder; men zou mogen zeggen: indirecter. Hoe geniaal alweer, die keuze van het gegeven in verband gebracht werd met de timbres van het stralende orkest enerzijds en de ‘rêveries mélancoliques’ van de (meer meespelende dan concertante) soloalt anderzijds, is een opmerking die men na iedere uitvoering opnieuw zou willen maken. Niet Harolds reacties op het zongeslagen Italia, op de zingende pelgrims, op de serenade brengende minnaar, op het struikroversbacchanaal interesseerden Berlioz. Harold reageert eigenlijk nergens op. Heel het in de orkestpartij van de symfonie gevangen leven trekt hem voorbij, zonder dat Berlioz-Byrons Childe Harold er deel aan heeft.Ga naar voetnoot108 Romantischer conceptie kan men, zelfs bij Berlioz, ternauwernood aanwijzen! Het werd weer een brok autobiografie, doch hoe grandioos, hoe bovenpersoonlijk van visie. Hoezeer werd het een tijdsspiegel, een cultuurbeeld. Men zou wensen dat alle psychologen, psychiaters een muzikantenoor en muzikantenhersenkronkels bezaten - voor hen was dan een werk als deze symfonie instructiever dan tien handboeken der psychologie of de meest doorwrochte studies over het verschijnsel der neurasthenie! Dit nu is waarlijk niet schertsend gemeend: muziek toch is de meest directe, de immaterieelste uiting van de ziel en hoe zal men de ziel ooit benaderen zonder de zielkunde? ‘Tönend bewegte Form’, volgens Hanslick, is inderdaad óók nog een mogelijkheid van muziek maken, doch het enige verschil tussen deze door onze grootvaders ‘absolute’ muziek gedoopte kunst en de muzikale confessies van Berlioz, van Beethoven, van Wagner is: dat het motorisch moment (de zielsfunctie) in het ene geval partieel bewust wordt verondersteld, in het andere geval, dat van de ‘tönend bewegte Form’, volstrekt in het schemerende voorbewustzijn opgeborgen blijft. Het resultaat is in beide gevallen precies hetzelfde. Namelijk een compositie. Is de componerende componist een genie, gelijk dat in het journalistieke argot onzer dagen heet, dan levert zowel de ene als de andere geesteshouding een geslaagde compositie, vulgo Meesterwerk, op. In het andere geval wordt die compositie, die symfonie of die cantate, een gedeeltelijk geslaagd werk. En aangezien gedeeltelijk geslaagd tevens gedeeltelijk mislukt betekent, blijken de composities van de niet-genialen op den duur | |
[pagina 46]
| |
alle te vallen onder de categorie Mislukkingen. Wat gemakkelijk is om te weten bij de periodieke opruimingen die wij van tijd tot tijd in onze pakhuizen en musea behoren te annonceren. Berlioz' Harold en Italie is een in alle opzichten met ziel geladen werkelijkheid. De componist heeft ook andere hoeken gevonden, van waaruit hij zijn leven vermocht te leven. Vaak werd dan het totaalbeeld daardoor feller, vervoerender. Maar nimmer verviel Berlioz tot transigerende beschouwingen, ook in dit opus 16 niet. Italië is die hel van zonlicht; zijn ‘brigands’ zijn de woeste Calabriërs; Harold is de in zijn dromennet gevangen melancholicus, wie het spleen omvat als een mantel, uit fijne, grijze mist geweven. Het is alles zo volkomen van onze tijd ook: geen streven naar een compromis, geen geven en nemen. Harold encanailleert zich evenmin met Berlioz' Calabrische fielten, als de vroom prevelende pelgrims zich in hun gebeden laten storen door de aanwezigheid van Byrons vreemde Dubbelganger. Dit is waarlijk allerhoogste Kunst, iets van synthetische registratie. Dit Amsterdamse concert bestond voorts nog uit Schuberts Unvollendete en een Scherzo sinfonico (allereerste uitvoering) van dr. Rudolf Mengelberg. Rudolf Mengelbergs coloriet wijzigde zich met dit werk niet onbelangrijk. De elegische toon van zijn vroegere composities maakte plaats voor een meer aan Cornelis Dopper verwant, steviger kleurengamma. Constructief schijnt overigens dit Scherzo minder gerealiseerd dan oudere werken dat waren. Er is wat te veel cantilene in verhouding tot de ritmische premissen en het karakter dier menigvuldige cantilenen verdraagt zich met de aard der ietwat populaire scherzandofragmenten ternauwernood. Ook schijnen sommige coloristische exuberanties (xylofoon, celesta) wat weinig gemotiveerd door de aard dezer melodische en ritmische gegevens. Voor de evolutie van Rudolf Mengelbergs muzikale bewustzijn zal het tenslotte van het meeste belang blijken of hij tot de negatie van sommige overgeleverde waarden zal kunnen komen: alle zeekaarten overboord werpen en gaan varen op het kompas van zijn instinct. Onder sommige omstandigheden is va-banque-spelen nog het enige. ‘Un jeune homme ne doit pas acheter des valeurs (trop) sûres’, schreef Jean Cocteau voor enige jaren reeds.Ga naar voetnoot109 De ‘klassieke sonatevorm’ nu is gewis zo een al te safe Waardepapier. Tegenwoordig, tenminste. In Beethovens dagen was het een papieren Waarheid. Il faut que jeunesse se passe.Ga naar voetnoot110 |
|