Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdNieuwjaarsvoorstelling - Gijsbrecht van AemstelGa naar voetnoot103
| |
[pagina 43]
| |
altemaal daden van piëteit, gelijk dat heet. Langzamerhand volwassen geworden traditiekindertjes, gemummificeerd vóór ze geleefd hebben. Naar een Gijsbrecht-uitvoering in april of september zou geen Amsterdammer komen kijken en de Matthäus-Passion is hier ter stede buiten het Concertgebouw vrijwel taboe. Kritiek erop laat zich ternauwernood nog leveren; het werden meer onderwerpen ter meditatie. In het geval Gijsbrecht is dit wellicht jammer. Een meditatie over dit nieuwejaarspel zal altijd meer van een preek krijgen dan wenselijk of zelfs maar verantwoord ware. En het is toch vrijwel buiten kijf dat Vondels Gijsbrecht, in de menigvuldige school-Baedekers met drie sterretjes aangeduid als het puik der vaderlandse dramaturgie, een ietwat minder lokale, een wereldburgerlijker kritiek eenvoudig niet verdraagt. Gijsbrecht van Aemstel is zomin Vondels beste werk als de Matthäus-Passion de ultima ratio was van Bachs geestelijk kunnen. Het is zonderling, maar de meest bekende werken van de grote kunstenaars zijn zelden hun beste uitingen. Zie Beethovens Negende, Rembrandts Nachtwacht, Karamazov van Dostojevski, et cetera. Als drama, als te vertonen treurspel beschouwd, is Gijsbrecht een volkomen mislukking. Het is literatuur en dit is zowel een zwakheid als een verdienste. Voor de huiskamer is het een verdienste. De reien - die gezegd worden vóór het prosceniumdoek - zijn, bij deze voorstellingen, als zoveel verademingen. Hier gaat het ronduit om de taal, die bij Vondel dikwijls voortreffelijk klinkt; de aandacht wordt niet afgeleid van de klank en men streeft niet naar een (al of niet gestileerde) handeling, die in dit treurspel overal een zeer wel te missen toevoegsel blijkt. Vondel dacht niet dramatisch en aan toneelvondsten deed hij in de Gijsbrecht minder nog dan elders. De treurspelen van Vondel verhouden zich tot de (klassieke en moderne) drama's als een oratorium tot een opera. Denkt u nu dat zo een oratorium uitgevoerd, dat wil zeggen vertoond zou worden in de schouwburg, op het toneel, waar anders geacteerd pleegt te worden, en gij hebt een beeld van de onredbaarheid der onderneming. Het levert hoogstens een serie sprekende tableaux-vivants op. Deze Gijsbrecht-voorstelling, in de decors van Wijdeveld en in het even traditionele als slaapverwekkende halfduister waarin Verkade het merendeel zijner treurspelvertoningen pleegt te hullen, was een reeks ten dele zeer stemmende tableaux-vivants. De Bruiloft van Kloris en Roosje, die evenzeer in alle opzichten het tegenovergestelde is van een geslaagd zangspelletje, was dit jaar gelukkig niet gestileerd en verliep dus, na de nieuwjaarswensen van Thomasvaer en Pieternel (Hunsche en Magda Janssens) in het obligate gehos en gespring, geschrans en gedrink. Die bruiloft zou overigens wel te redden zijn, wanneer men aan het muziekje en aan de uitvoering daarvan, eens een wat bevoegder aandacht ging besteden dan tot en met heden. De muziek, bij alle voorstellingen van Eduard Verkade geleverd en uitgevoerd door Alex de Jong, blijkt steeds weer een toevoegsel dat meer bederft dan verbetert.Ga naar voetnoot104 De muziek in de | |
[pagina 44]
| |
Stadsschouwburg is niet voor het honderdste deel zo goed, dat wil zeggen zo bruikbaar, als die in Tuschinsky of het Rembrandt-theater. En dan klagen theatermensen nog dat de belangstelling van het publiek voor de film zoveel groter is dan voor het toneel. Men zou willen zeggen: begin dan met wat in de bioscooptheaters superieur is aan hetgeen gij in de schouwburgen biedt, te overtreffen. Of begin ten minste ermee te concurreren. De trage en kleurloze orgelmuziekjes van Alex de Jong concurreren toch zeker niet met de begeleidende filmmuzieken van Henri Rabaud of Georges Migot?Ga naar voetnoot105 En de volstrekt onvoldoende uitvoeringen van de dansjes uit Kloris en Roosje onder leiding van De Jong verbleken totaal naast de orkestprestaties van Max Tak in Tuschinsky of van Heuckeroth in het Rembrandt-theater. Dit is niet goed en dit wordt (zó) niet goed. Gedurende de reien wordt door De Jong op een huiskamerharmonium een reeksje akkoorden zonder zin uitgevoerd, die maken dat de auteurs zich gebonden, onvrij voelen. Dit heet dan Begeleidende Orgelmuziek. En datzelfde orgelmuziekje verschijnt naderhand weer gedurende het gebed van Heer Peter, in V.Ga naar voetnoot106 Er valt alleen op te reageren met vraagtekens. Het programma deelde nog mee dat voor deze voorstelling ‘enkele meerdere motieven aan het kerstfeest ontleend’ waren. Daaronder valt te rekenen dat van de engel Rafaël alleen de stem, uit den hoge, was overgebleven. Zo ook het verschijnen van een engel midden in de Nieuwjaarswens, die de idee van LocarnoGa naar voetnoot107 in herinnering bracht en daarmee even een hoger moment in de burleske intoneerde. Men zou alleen willen vragen waarom die engel (Dora Wallant) uit de grond moest oprijzen. Dat leek altijd meer tot de rol van Mephistopheles te behoren. Afgezien van deze kerstmisassociaties valt daar van de Gijsbrecht-1926 te registreren: een sterk gedramatiseerde Gijsbrecht-opvatting van Van Dalsum; Paul Hufs voortreffelijke Gozewijn; een vooral als figuur indrukwekkende Badeloch van Louise Kooiman. De reien bleven de hoogtepunten, ook van deze voorstelling. En als uitstekendst hoogtepunt zullen wij de fragmenten gedenken die gezegd werden door Paul Huf. Bewust en beheerst, en zeer fraai van dictie. |
|