Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdHamlet in 1925Ga naar voetnoot100
| |
[pagina 41]
| |
wijzigd: er wordt gemoord, geduelleerd met vergiftigde klingen en geluisterd achter gordijnen. Zodat het resultaat een jammerlijk hinkende stijlloosheid werd. De voorstanders van de onderneming meenden: door de modernisering van het kostuum wordt het drama tot een tijdelozer gebeuren: de dramatische waarden van Shakespeares meesterwerken toch zijn van alle tijden (dus ook van onze tijd); en de algemeen menselijke eigenschappen van deze scheppingen zijn eeuwig en moeten dus niet gecamoufleerd worden door kostuums van drie eeuwen geleden. Kleding, zoals wij die gewend zijn te zien op straat, in de salons, leidt de aandacht niet af van de handeling. Het drama komt dus dichter bij ons te staan. De tegenstanders van het experiment merkten op dat de relatie tussen de grote dramaturgen en de kledingmagazijnen altijd losser is geweest dan die tussen het boulevardtoneel en de modekoningen. En door deze en soortgelijke opvoeringen wordt dus een totaal ongemotiveerd accent op een bijzakelijkheid gelegd. De redenatie van de tegenstanders is aanvaardbaarder (want consequenter) dan het betoog der voorstanders. Inderdaad komt men op deze wijze van de (drassige) wal in de (modderige) sloot. Hamlet speelt op de oude manier in een bepaalde tijd, maar op deze wijze evenzeer. Wanneer men het stuk door de kostumering op een tijdeloos plan had willen plaatsen (ik zeg niet dat dit onmogelijk is), dan had het stuk niet moeten spelen: ‘Heden’, doch: ‘Eens’. Doch zó werd het onaanvaardbaar. Men spreekt in rok, in reiskostuum, in uniform niet tot elkaar gelijk figuren uit een tragedie van Shakespeare. Men vergiftigt geen sabels, men werpt geen parels in bokalen, men wordt anno 1925 niet megalomaan uit liefdesverdriet. Het oedipuscomplex (gelijk dat in de psychoanalyse heet)Ga naar voetnoot102 manifesteert zich in Shakespeares Hamlet totaal anders dan dat ten tonele te brengen is met een fascistenhemd en een geest van de oude koning in een Hindenburg-uniform. Het Hamlet-gegeven kan evengoed geprojecteerd worden in thans levende figuren, zelfs met modern geklede mensen. Maar dan kunnen wij geen letter tekst van Shakespeare gebruiken en geen enkel van de algemeen bekende regievoorschriften. Dan behoeft het niet te spelen in het feodale milieu van een hof; dan moeten er geen doodgravers in voorkomen, doch crematoriumbedienden; dan moet er niet geschermd worden met degens, en niet met exclamaties. Een wezenlijk ‘moderne’ - dus niet: tijdeloze, doch: hedendaagse - Hamlet zou in één à anderhalf uur afgespeeld zijn; kon bezet worden door vier of vijf spelers (Hamlet, de moeder, de stiefvader, een Polonius-equivalent en, eventueel, een Ophelia) en zou zich om de sage van de Prins van Denemarken ternauwernood nog bekommeren. Het enige kleine bezwaar bij dit experiment (dat niet anders zou zijn dan de consequentie van de argumenten der voorstanders van het moderne kostuum) zou blijken dat dit stuk niet meer van William Shakespeare was. Wat thans gebeurd is, was nog pas een maskerade van de Hamlet. De voorstellingen als zodanig waren hier en daar zeer opmerkelijk, als de scheve premissen een ogenblik aanvaard mochten worden. Een boeiende interpretatie van de Claudius- | |
[pagina 42]
| |
figuur door Albert van Dalsum; menselijk getormenteerd. Indrukwekkend in de gebedsscène, ongemeen levendig in het samenzweringstoneeltje met Laertes. De koningin van Louise Kooiman: fraai van gebaar en van stem, uitmuntend in de scène met Hamlet in III; Paul Hufs Polonius was de enige zonder meer aanvaardbaar gemoderniseerde figuur. Men verdraagt van deze babbelzieke oude heer het bloemrijke taaltje als een noodzakelijkheid. Poloniussen zijn minder aan de mode onderworpen dan koningen en geliefden. Het gevolg was dat het merendeel van de scènes met Polonius het geslaagde deel van het experiment beduidden. Mislukken deden de dialogen tussen hem en Ophelia, tussen hem en Hamlet. Ophelia (mejuffrouw Nel Stants) onvoldoende. Hamlet zelf (Eduard Verkade) - geen haar anders dan wij van hem gewend zijn. Dat wil zeggen veelal overtuigend, vaak wat te haastig-nerveus. (Verkade projecteert Hamlet meer als een manisch-depressieve dan als een schizofrene neuroticus en dat maakt de figuur slapper dan wij het ons nog altijd voorstellen). De regie vond weinig anders uit. Ditmaal werd de pantomime vóór de toneelspelersscène opgevoerd, die meestal gecoupeerd pleegt te worden. Die pantomime, met een ietwat treuzelend muziekje van Alex de Jong duurde eindeloos en verslapte de spanning op een hoogst ongewenste wijze. Gecoupeerd was overigens: de grote scène met Fortinbras (als gewoonlijk helaas), de eerste scène op de wallen van het fort, zodat we op de tonen van een bekende step, direct begonnen in het paleis met Claudius' monoloog als vervolg. Stijlloos. Men zou mogen vaststellen dat de Hamlet zó lang en zó woordenrijk is, dat een avond te kort is voor het werk. Zonder het blauwe potlood schijnt het nu eenmaal niet te gaan. Doch het is jammer dat elke coupure een psychologische mistekening ten gevolge heeft. Men zou misschien liever wat couperen uit Rosencrantz en Guildenstern. Fortinbras is voor het karakter van het drama van essentiëler betekenis dan de beide laatstgenoemde jonge lieden. Van meer belang ook dan Laertes, ja zelfs dan Ophelia. Alles in alles: een goede voorstelling, als vele andere, waarvan we bovendien de aankleding al weer heel spoedig vergeten zullen zijn. |
|