Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdSergej ProkofjevGa naar voetnoot93
| |
[pagina 37]
| |
‘De orkestconcerten in het Concertgebouw brachten een drietal noviteiten: Prokofjevs Vioolconcert, zijn Derde pianoconcert en de Scythische suite. Het Vioolconcert is van 1916, de Scythische suite van 1914, het Derde pianoconcert werd in 1921 voltooid. Daar is een (vrij talrijke) groep musici en muziekestheten die - zonder nog al te veel noten van hem gehoord te hebben - Prokofjev in één adem noemt met die andere “moderne Rus”, met Igor Stravinsky. Het schijnt zaak dit misverstand zo spoedig mogelijk na de geboorte te smoren. Een zeker soort melomanen werkt graag met Paren: Wagner-Liszt, Strauss-Mahler, Debussy-Ravel, Mendelssohn-Schumann. En dus dreigt, van die kant, ook het Siamese kermiswonder Strakofjev-Provinsky. Laat ons dit eens voor al vaststellen: de muziekgeschiedenis die in het jaar 1975 geschreven zal worden, zal een speciaal hoofdstuk hebben te wijden aan de renovatie in het West-Europese muziekbesef omstreeks 1912-1914, de jaren waarin Igor Stravinsky zijn eerste grote balletten schreef. En als men nog een bescheiden plaatsje wil reserveren voor Sergius Prokofjev (wie weet? de musicologen zijn vaak zo consciëntieus; vooral de Duitse muziekgeschiedvorsers...) dan zal dat ergens bij het Algemeen Overzicht wezen. In de symfonie, genaamd: de evolutie der muziek in deze jaren, speelt Prokofjev slechts een zeer ondergeschikt partijtje mee, een vierde fagot, of achtste hoorn.’ De betekenis van het compositorische werk van deze talentvolle Rus is volmaakt retrospectief. Hij neemt geen deel aan de evoluties, hij is geen voorloper; hij is zelfs geen medestrijder. Neen, hij is niet eens een medestander; hij telt ternauwernood mee, gezien in een ietwat verder schijnend licht. Prokofjevs mentaliteit is van eergisteren; zijn techniek is in overeenstemming met die mentaliteit. Voor niet zeer ontwikkelde oren klinkt het soms hedendaags. Doch dat is maar schijn. Het tonaliteitsbesef van deze jongere is dat van de oude Rimski-Korsakov, zijn constructieve inventies gaan niet verder dan de sonatevorm en zijn melodische en ritmische ontdekkingen waren door Moesorgski, in het Stenen Tijdperk der Russische muziek, al geantiquiseerd. Prokofjevs Scythische suite klinkt niet slecht.Ga naar voetnoot94 Hierin staan beheerst ontwikkelde climaxen, logische verstillingen en goed doorgecomponeerde slotgroepen. Maar de muziek beweegt niet van binnenuit, doch ten behoeve van een idee, van het programma. Deze suite, aan ons voorgesteld onder de betreurenswaardige ondertitel Ala en Lolly, beschrijft, becomponeert het zeer gruwelijke gegeven van een zonnegod, Veles genaamd, en zijn dochter Ala, belaagd door een ‘God van het Kwaad’, dewelke ‘door de duisternis naar haar komt’. Dit ‘brengt haar groot’ - ofschoon niet nader omschreven - ‘onheil’. Vervolgens (finale van de suite) trekt Lolly, ‘een Scythische held’, uit om Ala te redden; en in het alsnu volgend gevecht zou de held gewis het onderspit gedolven hebben, ware niet de zonnegod Veles opgekomen om de ‘slechte godheid te overrompelen’. Wel, wanneer deze schitterogige godheid ‘(vrij naar Homeros)’ zijn rol van deus ex machina wat meer op tijd had gespeeld, dan had Prokofjev ons met dit stuk niet behoeven te vervelen. En ook ‘de beschrijving van de zonsopgang’ ‘(slotzin van de fraaie Verklarende Toelichting)’ was ons bespaard gebleven. Dit slot kenden | |
[pagina 38]
| |
wij al, juist zo, uit de Alpensymfonie, de Gurrelieder en de overige goederenwagens vol natuurverschijnselen in C-majeur met bekkentremolo's en klokkenspel. Dit programma bleek: een slecht voorwendsel om alledaagse muziek te schrijven.Ga naar voetnoot95 Het beste zijn de ostinate geluidsstapelingen (die dan ook inderdaad zeer uit de verte aan een verbleekte en ingeschoten Stravinsky doen denken), doch het is alles wel zeer lichtvaardig van conceptie en factuur. Het tweede deel: ‘De God van het Kwaad danst met de Paganen (excusez du peu!) een waanzinnige dans’, bleek een volkomen mak muziekje, ietwat aangeblazen door trombone-sforzati en met accenten op de zwakke maatdelen. Doch dat was, honderd jaar geleden, nu juist een nieuwe inventie van Beethoven: Eroica, Zevende. Zwakker van vinding is Prokofjevs lyriek. Deze lyriek wordt met lepels vol opgeschept in het Derde pianoconcert [(dat de componist pianistisch zeer uitnemend speelde)]. Het hierboven reeds geciteerde programma noemt de thematiek van het tweede deel van dit concert: eenvoudig, melodisch en origineel. Het boeket epitheta valt wel wat uit elkaar. ‘Melodisch’ kan men elke in verband van aaneenschakeling staande tonenreeks noemen; ‘eenvoudig’ is een smaakkwestie. Wij noemen Beethovens Negende eenvoudig, maar ook La mer van Debussy, maar ook het begin van Stravinsky's Sacre du printemps. De ietwat precieuze simpelheid van dit melodische gegeven zou ik liever niet ‘eenvoudig’ noemen, - daarvoor wentelt het zich wat te frenetiek door een toonaard of zes.Ga naar voetnoot96 En ‘origineel’? Wel, als die geïncrimineerde eenvoud een kwestie van smaak is, dan is die originaliteit een kwestie van hoffelijkheid, zou men mogen denken. Trouwens, alle kwalificaties in de bewuste programma-inleiding lijken een graad of honderd oververhit voor het geval: ‘onafhankelijke pianopassages’ - dat zijn dan toonladders; ‘het warme thema’; ‘het koel en cynisch eigen pianothema’ - lijkt het niet precies David uit Die Meistersinger: ‘Der kurze, lang', und überlang' Ton, Kurz-Affenweis', Schwarz-Tintenweis'...’?Ga naar voetnoot97 Neen. Wij kunnen naar aanleiding van dit Amsterdamse debuut geen hymnen aanheffen. Wij plachten, in de oneerbiedige jaren die helaas achter ons liggen, dit soort antithetische muziek: kippengevechten te noemen. Die lyrische thema's, die door alle tegenheden van nurkse trombones en giftige xylofonen gesleurd moeten worden, om des te heerlijker op te rijzen; die heroïek met haar theatrale tegenstellingen, wij kennen dat nu wel. Wij kennen dat langer dan Prokofjev, en langer dan van Prokofjev. Hij is misschien een der talenten die een muziekhistorische periode helpen bepalen ‘(zulke waren, mutatis mutandis, Peter Cornelius en Félicien David en Modeste Grétry ook)’. Doch hij is, in 1891, toch wat laat geboren. Hij is in wezen meer een tijdgenoot van Schumann. De geest van onze tijd heeft vóór hem gestaan. Doch Prokofjev heeft dat niet geweten. Hij was te druk bezig, met componeren, of met reisplannen maken. |
|