Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging
| |
[pagina 31]
| |
Beter was de reproductie van het kwartet van Julius Röntgen. Dit stuk begint schijnbaar nogal rebels, met een samenklank van vier op elkaar gestapelde halve tonen. Erger kan het haast niet, zouden sommigen zeggen. Het valt mee - of tegen - alles verloopt zoals wij dat kennen bij Röntgen, met Grieg-lyriek, Brahms-ernst, Schumann-hartelijkheid en na-Wagner-harmoniek. Doorspikkeld met zinspelingen op Het Boerenliedje (dat is dan ‘Hollands’) en vol sinterklaasverrassingen, vulgo Trugschlüsse. Waar dit muziekfeest het ideaal van het Historisch Overzicht niet bestreefde, doch ‘een beeld van de tegenwoordige compositiekunst moest geven’, kon een werk van Röntgen niet worden gemist. Men had, eventueel, de Geestelijke liederen van Sigtenhorst Meyer en de gezangen van Oberstadt wél kunnen overslaan. Van Sigtenhorst is de Sonate,Ga naar voetnoot79 die na de pauze ging, een precies even duidelijke monografie als die liederen (en evolueren deed Sigtenhorst tot dusverre nog niet). En Oberstadts Improvisation espagnole betokkelt of behamert geen andere snaren dan zijn muziek bij Adama van Scheltema's platitude ‘Hoor, daar holt een paard in 't wild - ik ben er bovenop geweest!’Ga naar voetnoot80 Lood om oud ijzer. Die Geestelijke liederen van Sigtenhorst zijn waarlijk verbijsterend van beaatheid en men verliest elk spoor van houding tegenover een zó dik opgelegde, indrukwekkende cumulatie van naïviteit en affectatie. Niemand begrijpt wat men hierna nog zou kunnen verwachten. Après nous... Blijven, van het vocale deel, dus nog twee liederen van Schäfer.Ga naar voetnoot81 Voluit Duits. Gevoelig. Innig. Allebei culminerende in ‘auszulöschen Lampen’. Alles welbeschouwd: volmaakt survécu. Doch het hééft eens geleefd, warm en kloppend. En het leeft (wellicht!) nog juist zo in deze voortreffelijke musicus. Het is (respectabel) werk van een groot musicus. Niet: van een componist. Dit alles werd gezongen door Martine Dhont en begeleid door Sigtenhorst Meyer en Oberstadt. Het gaf geen nieuwe doorkijken aan en het schijnt mij zelfs niet eens typisch voor de ‘compositiekunst’ van deze Zeven Magere Jaren. En het had dus beter weg kunnen blijven, onvriendelijk gezegd. Vóór de pauze speelde Feltkamp nog mijn Fluitsonate (met een zeer fraaie toon en een meesterlijke technische beheersing, muzikaal als steeds). En na de pauze verzandde het musiceren in een viertal ongehoord kinderachtige vrouwenkoortjes van Catharina van Rennes - men beging nota bene de onvergeeflijke onhandigheid om, na een minimum van applaus, het vierde, het ergste, te bisseren. Concessie aan de Rennes-gemeente? Hoe ook - ontoelaatbaar in een ietwat ernstiger kader. Wat nog te zeggen van de Wijdingszang van mevrouw Van Heukelom? Het stuk werd gecomponeerd in 1924 (ja!) en uitgevoerd bij de inwijding van de Woudkapel te Bilthoven. Ik kan mij voorstellen dat het in dat milieu en voor dat doel onbetwistbare verdiensten gehad zal hebben. Maar ik kan mij niet voorstellen dat diezelfde verdiensten ons tenslotte voor het feit van deze concertuitvoering geplaatst zullen | |
[pagina 32]
| |
hebben. Te anemisch, dit stuk. Averkamp dirigeerde het met een geweldig dreigende dirigeerstok, als gold het het slotkoor uit Die Meistersinger. Het vrouwenkoor van Toonkunst bevat overigens goed materiaal. Ik geloof niet dat de bijdragen tot dit feest, geleverd door Oberstadt en de dames Van Rennes en Van Heukelom, onmisbaar waren geweest in het ‘Beeld der tegenwoordige compositiekunst’. Het leken, after all, meer concessies. Doch men behoort aan de middelmaat geen concessies te doen - ik vraag mij zelfs af of wij De Middelmaat wel mogen tolereren. Is Middelmatig niet erger soms dan Slecht? Ik geloof dat wij, het Middelmatige aldus beschermende, het Talentvolle wezenlijk hinderen in zijn ontwikkeling. Wat superieur is (Kwartet van Dresden, muzieken van Diepenbrock) wordt niet gehinderd erdoor. Doch er is niet te veel superioriteit. | |
Uitvoering van De VogelsDit werd het levend centrum van dit muziekfeest. Diepenbrocks muziek kreeg kleur en gestalte en de voorstelling werd een groot en onbetwistbaar succes voor de regisseur VerhagenGa naar voetnoot82 en de dirigent Cornelis. Men kan zeer positieve meningen hebben over de rol die ‘de muziek’ (dat wil zeggen onze twintigste-eeuwse Europese toonkunst) eventueel behoort te spelen bij een antieke komedie. En men kan dan zelfs tot conclusies komen die hier en daar lijnrecht tegenover de premissen staan van waaruit Diepenbrock zijn werk ontwierp. Maar zelfs dan blijft er een zo grote waardering over voor Diepenbrocks kunstenaarschap en voor de wijze waarop hij zich ook hier uitte, dat wij deze Vogels-partituur aanvaarden in alle instanties en bewonderen van de eerste maat af. De muziek staat voor onze begrippen wat los van de komedie en nog veel verder verwijderd van de wel zeer populaire vertaling van dr. Deknatel. Doch, wellicht juist daardoor, dichter in de nabijheid van het origineel. De (muzikale) grondstemming van het werk is: Pastoraal. Hier overhellende naar het fauneske, daar naar het apollinische.Ga naar voetnoot83 In de lyriek (Lied van de hop) overtuigend en vol plein-air. Gedurende de Feestelijkheden (finale) wat gewoner, wat meer algemeen muzikantesk. Nergens zo romantisch en pril als in het Voorspel. De balletten: gracieus en teder. Niet Diepenbrocks allereigenste wezen, dit scènemuziekje. Doch altijd van een zeer hoog plan en lichtjaren gaans verwijderd van de confectieontroeringen van zo vele tijdgenoten, wier namen ik in één zin met Diepenbrock niet noemen wil. De uitvoering slaagde op alle punten en het was tot nu toe het enige waarlijk feestelijke moment. Wat Verhagen en zijn spelers bereikt hebben, grenst aan het ongelooflijke. De vogelmaskers (van Willem Deering) waren suggestief en vol fantasie. Het moment van opkomst van het koor boeide ongemeen: gigantisch dreigende vogelkoppen van hier, van daar, van overal. Het was even een levend geworden | |
[pagina 33]
| |
Aubrey Beardsley.Ga naar voetnoot84 De hoofdrol, mr. Van Essen, ontpopte zich in de loop der voorstelling tot een acteur zoals wij er onder onze beroepsspelers wellicht geen drie weten aan te wijzen. En ook Van Tulder, in de rol van koning Hop, buitengewoon goed bij stem en acterende met een superieure losheid en gemakkelijkheid. Mejuffrouw Joanna Diepenbrock zegde de lyrische strofen (met de orkestbegeleidingen) uitermate goed begrepen en zeer muzikaal. Het zou aanlokkelijk zijn alle spelers, die ieder op hun beurt zeer fraaie dingen deden, met name te noemen, doch ik veroorloof mij de (goede) wil voor de (betere) daad te laten doorgaan. Het ware te wensen dat het niet bij deze ene uitvoering bleef. In Utrecht zou men bij een reprise alvast weer een volle Schouwburg hebben (het was uitverkocht en het applaus op het eind nam de vorm van een ovatie aan). Doch het komt mij voor dat ook uitvoeringen in Rotterdam, in Amsterdam en Den Haag niet anders konden zijn dan onbetwistbare successen. Wij zijn dit - en heel wat meer nog - verschuldigd aan de nagedachtenis van Alphons Diepenbrock. Geen musicus, hier in Holland, die beter in staat is zijn muziek te realiseren dan Evert Cornelis. En geen dramaturg, geen regisseur, die zuiverder en bevoegder staat tegenover zijn esthetiek dan Balthazar Verhagen. Wij hebben slechts te nemen van de gaven dezer beide mannen om onszelf in het onverminderde bezit te houden van Diepenbrocks erfenis. Dit zijn enkele conclusies, neergeschreven na de derde dag van het Vierdaagsch Muziekfeest. | |
SlotOp het programma van het laatste orkestconcert stonden werken van Johan Wagenaar, Landré, Hol, Averkamp, Ruygrok, mevrouw Appeldoorn en Emile Enthoven. Deze volgorde is niet volgens het programma, niet naar anciënniteit, doch bewust en algeheel willekeurig.Ga naar voetnoot85 Het werd een ietwat verdrietelijke zondagachtermiddag. De beide steunpunten van dit muziek maken: Ouverture Getemde feeks van Wagenaar en het Requiem in memoriam matris van Willem Landré - goede, helder gerealiseerde muziek van de generatie van '80, '90. Wagenaars ouverture is bovendien geladen, gang houdend en voortreffelijk uitgebalanceerd. De Getemde feeks is een terecht bekend en gaarne gehoord orkestwerk en ik kan mij ontslagen achten van de plicht nog nieuwe perspectieven op deze muziek te openen. Landrés orkeststuk is wat traag, wat monochroom. Landré behoort tot de stille werkers (Franck was het zuivere prototype van dit ras van musici) en zijn werk is de kristallisatie van veel (té veel?) Bezinningen - en te weinig elans werden tot autoprojecties. Vandaar het chromatisch monisme. Het lijkt daardoor ook langer dan het is en het timbre werd wel zeer verzadigd van hoorns- en klarinettenweekheden. | |
[pagina 34]
| |
Doch dit werk, waarop ik eventueel kleine technische aanmerkingen zou willen maken, aanmerkingen in verband met de instrumentatie en met de structuur, lijkt naast en boven alles wat ik zo-even opsomde, een chef d'oeuvre. Hols Matrozenkoor verdraagt tegenwoordig waarlijk geen publieke uitvoering meer - en dan de rest... De ‘Symphonie in F, in één Satz’ van Anton Averkamp werd geschreven in 1924. Ongelooflijk, ongelooflijk! Het stuk heeft constructivistisch de bekoorlijkheid van een crossword puzzle en de rest is naar verhouding. De constructie, door de componist in het programma toegelicht met een zekere welbespraaktheid, zou misschien vóór Spohr of Liszt op enig individueel initiatief hebben kunnen duiden. In 1924 had het leven die zaken evenwel reeds geantiquiseerd, voor ze nog in het brein van de heer Averkamp opkwamen. Haydns Abschiedssymphonie ‘wijkt’ sterker ‘af van de gebruikelijke symfonie vorm’ (!) dan dit werk ‘in één Satz’. (Holland annektiert sich selbst.) Bovendien, afgezien van die constructieve canard, wat een muzikale mentaliteit... Men kan ‘het componeren’ niet aan banden leggen en wanneer dus een componist niets origineels invalt, kan men hem zelfs het citeren niet beletten. Maar zó Wagner citeren gaat toch wat te ver, dacht ik. Er zijn grenzen.Ga naar voetnoot86 De symfonie van Averkamp is een geslaagder werkstuk dan het Intermezzo uit de symfonie (ook al in F) van Leo Ruygrok. Dat stuk is met zijn hoboprecieusheidjes even onuitstaanbaar als de neuzelende conversatie van twee bejaarde Engelse misses (ge moet ze hebben horen kwebbelen). Het suggereert niets, want het is de projectie van niets. En over Niets kan men kwalijk schrijven. Het Intermezzo van Ruygrok is een betere compositie dan De Noordzee van mevrouw Appeldoorn. Ruygrok kan tenminste zijn invallen voor een orkest realiseren, mevrouw Appeldoorn nog niet. De Noordzee werd geschreven in 1924. Het stáát er. Averkamp, die geboren werd in 1861, citeert Wagner, de lyrische Wagner van Siegfried-Idyll en Tristan. Averkamp verliest zichzelf in na-Wagneriaanse melasse-oceanen. Maar het blijft dan tenminste ronduit en onophoudelijk zoet. En mevrouw Appeldoorn, die geboren werd in 1884, citeert Wagner, de pan-Germaanse Meistersinger-Wagner en het wordt geen ogenblik tot muziek. Men zal zelden een klakkelozer nakladden tegenkomen dan dit Noordzeestuk: ‘een muzikaal verwerken van de indrukken welke de ziel ontvangt bij de aanschouwing van de dikwijls trieste, kille verlatenheid der zee, vooral bij vale luchten op sombere winterdagen, als de meeuwen langs de watervlakte scheren’. Ja, scheren. Ik wil direct aannemen dat men ‘op’ Scheveningen en wandelende langs de strandboulevard, wel eens aan het Meistersinger Festmotiv en aan de PrügelszeneGa naar voetnoot* moet denken. Maar de projectie van deze geestesgesteldheid (over de receptiviteit der ziel, zogezegd, wil ik nu juist liever niet schrijven) is nog altijd geen componeren. Ik ken mensen die in het Berner Oberland aan de suikerbakker denken en ook lieden die op een zolderachterkamertje de meest vervoerende en tijdeloze kunstwerken dichtten. | |
[pagina 35]
| |
Er staat geen noot Appeldoorn in deze notencumulatie. Het is tien minuten (of vijf of vijftig) grauwe verveling. Het orkestwerk De Noordzee overtreft het Scherzo uit de Symfonie in d-klein van Emile Enthoven op vele punten. Mevrouw Appeldoorn dacht tenminste aan iets. Enthoven schrijft voorlopig nog slechts noten. Ik laat in het midden of al die noten op de juiste plaatsen staan. Dat zijn dan: de plaatsen die de componisten van Enthovens muziekje - zeg Mahler, Brahms, Bruckner, Strauss, Ravel en Benatzky - misschien óók nog Leo Fall - voor die noten in hun composities hadden vastgesteld. Het komt mij voor dat er wel eens wat notencompilaties van die verschillende leveranciers door elkaar zijn geraakt, zodat een stelletje dat Brahms voor de klarinetten had bedoeld, halfweg in de partij der fagotten zakt, halfweg in de hoorns te land komt. En soms trekt hij het hele zaakje in de knoop, komen Blumen und Bänder uit Die Meistersinger in een funkelnde Schale van Richard StraussGa naar voetnoot87 terecht en worden kredenzt voor wijn uit Das Trinklied vom Jammer der Erde. Dit alles heet Scherzo en wordt met veel vaart en een angstwekkende flux de paroles gelanceerd. Deze Symfonie nr. 2 was op. 12. Ik hoop weer eens iets van Enthoven te horen als hij aan op. 144 is. Tot dan toe zou men hem het componeren ernstig willen ontraden. | |
NabeschouwingDe Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging heeft haar vijftigjarig bestaan op een zeer goede wijze herdacht. De uitvoering van Aristophanes' Vogels met de muziek van Diepenbrock zal een van de grootste gebeurtenissen van het Nederlandse concertseizoen 1925-1926 blijken. Belangrijk acht ik ook de eerste uitvoering van het kwartet van Sem Dresden. Zo viel er meer te waarderen. De vaderlandse muziek heeft hier in Utrecht vier dagen achtereen goede kansen gehad en het valt te wensen dat veel van wat thans incidenteel werd uitgevoerd, tot herhalingen in de concertpraktijk van alledag komt. Er was, vooral op het laatste orkestconcert veel wat ronduit de moeite van het uitvoeren niet waard was. Er waren ook werken die de aandacht eraan besteed, ten volle verdienden. Men zou - de kritische Geest is nu eenmaal sterker dan de Leer (der tevredenheid) - willen vaststellen dat er, vooral onder de meer radicaal georiënteerde composities van de laatste jaren, belangrijker dingen gevonden worden dan nu in Utrecht zijn uitgevoerd. Matthijs Vermeulen heeft drie symfonieën (of vier?) geschreven, die op hun eerste goed voorbereide uitvoering nog wachten.Ga naar voetnoot88 Domselaer heeft een symfonie gecomponeerd, al enige jaren geleden. Zagwijns Ballad of Reading Gaol ligt nog in porte- | |
[pagina 36]
| |
feuille. Er is een Pastorale voor orkest van mejuffrouw Jet Stants,Ga naar voetnoot89 die beter is dan tien Noordzeeën van mevrouw Appeldoorn. Er bestaan drie Tagore-liederen van de jonge Karel Mengelberg, die beter voor de stem en voor het orkest geschreven zijn dan de Tagore-liederen van Van Gilse.Ga naar voetnoot90 Ruynemans Hiëroglyphen werden tot dusverre eenmaal uitgevoerd. Vermeulens Violoncelsonate zelden. Dresdens Derde sextet nimmer. Er bestaan uitstekende liederen van Smit,Ga naar voetnoot91 een zeer goed kwintet en een strijktrio van Karel Mengelberg. Zo zou ik meer kunnen noemen. Ik geloof dat het werk van Vermeulen, Domselaer, mejuffrouw Stants, Zagwijn, Karel Mengelberg (en Willem Pijper - red. Nieuwsblad) - en nu noem ik nog niet eens de allerjongsten - typischer is voor ‘de tegenwoordige compositiekunst’ dan de stukken van Oberstadt, Enthoven, Ruyrok, Appeldoorn, Catharina van Rennes en mevrouw Van Heukelom dat zijn.Ga naar voetnoot92 Wij blijven de N.T.V. dankbaar voor de wapenschouwing die zij hiermee gehouden heeft. Maar wij voelen ons genoopt te zeggen dat zij niet alle wapens geschouwd heeft. Wij hopen op een hernieuwde manoeuvre, als de tijd daarvoor gekomen is. Wie financiert een Muziekfeest voor de muziek van 1925? Dat is niet: muziek, gecomponeerd omtrent 1925, doch muziek, behorende bij het levensbesef van 1925. Wat heel iets anders is. De reproductoren van deze Vierdaagse hebben voortreffelijk werk geleverd. Noemen wij met name: Evert Cornelis en het versterkte U.S.O. Cornelis heeft zich met deze uitvoeringen een zeer grote verdienste verworven. Ook en vooral voor de muziek van 1925, voor zover die tot het programma kwam. |
|