Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdNederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging
| |
[pagina 28]
| |
Minder goed, ten slotte, de keuze van de orkestprogramma's, op zichzelf. Daarover, eventueel, te zijner tijd. Zo goed als men maar wensen kon, was de samenstelling van Dresdens programma. Twee lapsus, niet meer. Dresdens Wachterlied had op dit muziekfeest uitgevoerd moeten worden en ik vraag mij af of men ook Daniël Ruynemans ‘klinkerzang’ De roep niet eens had behoren te vertonen. Ik houd dit stuk voor Ruynemans meest geslaagde compositie en ik bewaar nog steeds een sterke indruk ervan. Het zou niet misstaan hebben... Dit programma nu: een glorieus Verleden, een wel veel bleker Heden. Wanneer Dresden, pedagogisch, had willen demonstreren wat nu eigenlijk, in historische zin, Hollands is - hij had niet anders behoeven te kiezen dan hij nu deed. Orlando di Lasso, vulgo Roland de Lâtre (ik moet mij altoos herinneren hoe Matthijs Vermeulen in zijn meest furieuze periode Lassus' naam ten pleziere van professor dr. Hermann Felix Wirth verdietste tot Roelken de Moede...)Ga naar voetnoot71 - wel de geniaalste, Josquin des Prez (volgens Wirth Joosken van der Weyden...) - een bouwmeester als Da Palestrina. Sweelinck, Schuyt, Cyprian de Rore... Ons Verleden, jubilerende vaderlandse toonkunstenaren... Wat bleef daar over van deze traditie? Wat van hun stijl? Vraag het de archieven. De levende historie zette zich elders voort. In Venezia, in Roma. Later weer wat noordelijker, in Wenen. Later nog (eind der vorige eeuw) in Parijs. Waait er wellicht thans weer iets van muziek door de Hollandse atmosfeer? Wordt, wat wij opvangen in deze luchten, ook gevoeld, gehoord door anderen? Het staat vast dat de wisselwerking tussen de Nederlanden en Italia altaGa naar voetnoot72 altoos aanwezig is geweest. In de muziek zowel als in de schilderkunst. Palestrina was een consequentie van het muziekbesef der Nederlanders. En ik zou van het jaar Dresdens Strijkkwartet nr. 1 wel eens op één programma willen horen met de Rispetti e strambotti per quartetto d'archi van de Italiaanse nieuwlichter Francesco Malipiero. Sweelinck, Orlando di Lasso zijn ook de vaders van een vorm der Gallische cultuur, die hier te lande pas de laatste jaren begint door te dringen. Ach, onze landgenoten hebben het verachtelijke kunstje van zichzelf inkapselen altoos zeer goed (te goed) verstaan. Minstens zo goed als onze vrienden de Britten. Tot schade van onze muziek, dit alles. Muziek maken, componeren, wordt slecht bedreven met isolatieband en Chinese muren. Kwestie van durf, natuurlijk. Doch juist daarom. Een wel zeer glorieus Verleden. Ik weet in de complete literatuur geen galanter erotiek dan Lassus' Bonjour, mon coeur. En klinkt Sweelincks evocatie van ‘ses beaux yeux, dont l'un m'est doux, l'autre plein de rudesse’Ga naar voetnoot73 soms... Leids? De grote Italiaanse madrigalisten, op hun beurt, deden hun melopeeën niet hartstochtelijker wuiven dan Josquin, dan Cyprian de Rore dat verstonden. Ons Verleden, Nederlandse | |
[pagina 29]
| |
toonkunstenaren... Is er op dit plan van waardering eigenlijk wel veel aanleiding feest te vieren? Het Heden. Om met mezelf, terloops, te beginnen: in dit kader werd mijn Heer Halewijn de meest radicale manifestatie. Dresden liet in het programma een voortreffelijke analyse afdrukken, die getuigde van een ongehoord vermogen om zich met een andermans werk te vereenzelvigen. Dresdens analyse heeft aan mij, de componist, verbanden getoond die mij tot voor een week onbekend waren en ik aarzel niet deze vier korte bladzijden een meesterstuk van technische analyse en muzikaal mededelingsvermogen te noemen.Ga naar voetnoot74 En zo deze courant een vaktijdschrift ware, het zou mij een feest zijn over sommige uitleggingsmethoden (vooral over het harmonische idioom) een weinig met hem te debatteren. Thans rest mij slechts op te merken dat de practicus Dresden het stukje in klanken even superieur heeft gerealiseerd, als de theoreticus Dresden het in woorden benaderde. Men zou, gedachtig aan zulk musiceren, driehonderd werken geschreven willen hebben, in plaats van dertig, veertig... Zo wij het meest nabije verleden, het Gisteren, een ogenblik bij het Heden rekenen, is daar veel bewondering voor Diepenbrocks Auf dem See. Vele malen persoonlijker dan de, altoos wat kinderachtige, Groote hond en de kleine kat. Dit soort boertigheden lag Diepenbrock niet. Goddank lag het hem niet. Wagenaars populaire Des winters als het regent is in dit gamma een geslaagder specimen. Meer van deze tijd: Hendrik Andriessens De die aeternitatis en Ingenhovens Nous n'irons plus au bois. Niet al te sterk, die beide. Andriessens koorwerk klinkt te gedrukt, onvrij. Te veel op elkaar. Harmonisch: te kleums, geen lucht, geen wezenlijke ontplooiingen. Het koortje van Ingenhoven is ‘gedurfder’, is geconcipieerd van een sanguinischer (en vooral: romantischer) bewustzijn uit. Zeer ‘Frans’ getimbreerd - doch, zie nu de zaak eens in een historisch verband: Orlando di Lasso anticipeert op het Franse madrigaal van de na hem komende generaties. En: Jan Ingenhoven volgt het Franse gamma van de aan zijn leeftijd voorafgegane generaties. Laat ons deswege dus géén feest vieren, dacht ik. Het is zaak te constateren dat Ingenhoven, na al wat in Holland voorafging, met stukken als het onderhavige koortje voortreffelijk werk heeft gedaan. En een Diepenbrock, in zijn jaren, deed nog meer, en voortreffelijker. Zo wij thans hier ademen kunnen en, in aanleg, onszelf kunnen zijn, is dat voor het allergrootste deel aan Alphons Diepenbrock te danken. De Vogels, hedenavond, zullen aanleiding geven bij zijn persoon en bij zijn werk een ogenblik te verwijlen. Doch het is goed te kunnen vaststellen dat de uitvoeringen van zijn werken, als Auf dem See, geen daden van piëteit zijn, doch meer. Deze luttele overpeinzingen zijn de neerslag van het tweede concert van het Vierdaagsch Muziekfeest. |
|