Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 830]
| |
Antwoord op een ingezonden brief van W.V.A. van Ede van der Pals
| |
[pagina 831]
| |
Het zou een klankenmassa worden, zo onoverzichtelijk en zo schreeuwend van kleur, dat het een heiligschennis zou zijn tegenover de mijmerende componisten, een afschuw voor de toehoorders. Gevoel, muzikaliteit vragen vooral deze mannen, en daarnaast techniek, maar niet omgekeerd. Het doet mij leed dat ik ook deze inzender weer moet verwijten dat hij niet goed genoeg las. En secundo zijn zijn misverstanden ten opzichte van de zogezegd modernen nogal curieus. Het polemische deel van zijn stukje richt zich tegen mijn opmerking naar aanleiding van Glazoenovs concert. Nog eens dus: het is geen stuk waaraan men de pianistische dispositie van de solist kan beoordelen. Omdat: het soort pianistiek nogal van hetzelfde kaliber blijft en niet van een bijzonder opmerkelijke kwaliteit is. De echte pianotechniek verschijnt bij de wezenlijke meesters voor het instrument (zeg: Chopin, Liszt) honderdmaal veelzijdiger gefacetteerd, dus: boeiender, dus: kans ter beoordeling gevende. Verder: de reproductie doet u de psyche van de herschepper niet kennen. Omdat: deze zeer onbelangrijke klankenreeksen geen ziel herbergen, geen ziel zijn, doch: stokpaardjes. Formele stokpaardjes, esthetische stokpaardjes - dramatisch of lyrisch, maar altijd tussen aanhalingstekens. (O, u behoeft me niet dadelijk te geloven!) Ten slotte: het stuk stelt geen eisen aan de muzikaliteit van de solist. Hierom: de muzikaliteit, de vreugde aan de klank, aan het opgezweepte of gedragen ritme krijgt geen kans in dit concert. Een artiest maakt, herschept een Furiant van DvoĆák, een G'schichten aus dem Wiener Wald. Een concert van Glazoenov kan men hoogstens spelen: dat is min of meer vrij opzeggen van voren naar achteren. Ziezo. Dit stond nu eigenlijk al in de kritiek op het stuk... Ik kan hieraan toevoegen dat er veel meer gronden nog zijn voor mijn afwijzende houding. Men herkent geen pianist, geen artiest, geen muzikant. Nee - maar hebt ge u dan niet gerealiseerd hoe dat orkest van Glazoenov klinkt? Om een solist te beoordelen moet men hem gehoord hebben, nietwaar? En gehoord, anders dan vulstemmen spelende of overleidinkjes fabriekende. Hebt ge u dan niet gerealiseerd hoe de solist onophoudelijk 100 procent van zijn dynamisch kunnen moest geven om het maar uit te houden? Het zou misschien nog belangrijk kunnen zijn om de geachte inzender te volgen op zijn dwaaltochten naar aanleiding van ‘de modernen’. Doch dat is hier onmogelijk | |
[pagina 832]
| |
en overbodig: de premisse deugde niet. De geachte inzender spreekt tweemaal het vermoeden uit dat het hem aan onderlegdheid in deze materie mangelt - en ik vrees dat hij gelijk heeft. De kolommen van het Dagblad nu zijn niet de meest geschikte plaats om deze leemten aan te vullen. Want: Glazoenov te noemen (en nog wel ‘modern’ te noemen) in één zin met Saint-Saëns, Debussy, Ravel (bien étonnés...), staat gelijk met te spreken van ‘de Haagse Schildersschool van '80, waarvan de leiders waren Vincent van Gogh, Jan Steen, Ruusbroec, Theo van Doesburg en Lodewijk van Deyssel’. Zo iets van de klok en de klepel. Het zou inderdaad te ver voeren. Ter oriëntering alleen dit: Glazoenov behoort tot de neoklassieke richting der romantische school, komt dus chronologisch een jaar of dertig onder Wagner. Laat ons dus Debussy sparen; er wordt al te veel met hem gesold!!... | |
[pagina 833]
| |
Maurice Ravel en Albert Roussel.
Deze door Valentijn Edgar van Uytvanck vervaardigde houtsnedes zijn gepubliceerd bij Pijpers artikel in Groot Nederland van november 1922. | |
[pagina 834]
| |
Evert Cornelis - dirigent en pianist.
Alphons Diepenbrock (1862-1921).
(collectie Odilia Vermeulen) | |
[pagina 835]
| |
Het Utrechtsch Sextet bestaande uit Cor Kwant (fluit), Johannes Vink (hobo), Hans Helmke (klarinet), Max Rood (fagot), Hendrik Altink (hoorn) en Willem Pijper.
De oprichtingsvergadering van de ISCM vond plaats in Salzburg.
Voor het Festspielhaus een aantal van de initiatiefnemers, v.l.n.r. Paul Hindemith, Rudolph Réti, Ethel Mary Smyth, Paul A. Pisk, Willem Pijper, Egon Lustgarten, Egon Wellesz, Anton Webern, Karl Horwitz, Hugo Kauder. |