Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdOpera - ParsifalGa naar voetnoot423
| |
[pagina 822]
| |
doch het is doordrenkt van zijn geest - Diepenbrock was van al onze vaderlandse Wagnerianen wellicht niet de innigst overtuigde, doch wel de meest bevoegde schouwer. Diepenbrock stond hoog genoeg, door aanleg en ontwikkeling, om afstand te hebben ten opzichte van de (destijds actuele) verschijnselen. Hij beminde Wagner vurig, doch hij wist dat het hoogtepunt van dat deel der Latijnse cultuur dat hij kon overzien reeds vóór, niet dóór Wagner was bereikt. Dit is nu dertig jaar geleden. Waar is de lyriek gebleven, waar het enthousiasme; waar is het begrip Wagner voor de heldersten onder ons thans reeds naartoe? Parsifal is niet eens meer een curiosum - het werd, eenvoudigweg, een Grote Opera in drie bedrijven (zie het programma van gisteravond). ‘Bühnenweihfestspiel’ noemde Wagner het zo oneigenaardig. Welneen - grote opera, in 3 bedrijven of vijf taferelen. Blasfemie? Ach neen - integendeel. De BarbiereGa naar voetnoot425 is ook een grote opera en als zodanig een geslaagder exemplaar. Wagners Holländer bestaat uit enige uren muziek, geprojecteerd tegen een tamelijk mystieke achtergrond. In de Ring werd de achtergrond opdringeriger en de muziek ging er niet bepaald bij vooruit. In Parsifal werd alles metafysica en wel steeds ingewikkelder (ik zeg niet: diepzinniger); de muziek werd amuzischer, naarmate het Gegeven on-Menselijker werd. De Goden der Ring zijn bijna allemaal goedof slecht-menselijke projecties (zelfs J.S. Brandts Buys kon voor Wotan nog voelen, zei hij...). De figuren uit Parsifal zijn geen beeld- en klankgeworden Gedachten (gelijk bijvoorbeeld Faust, of Arlecchino, of Zarathustra...), doch ver-Wezenlijkte ethische principes, vlees- en geluidgeworden hersenschimmen. Conglomeraat van eenendertig religieuze symbolismen, vele atomen Schopenhauer, kerktoonsoorten (wie man sie zurzeit auffasste), een tuin der Verleidingen als nodige en aangename antithese en een authentieke Toveraar. Doch het zout ontbreekt in deze pap: het is kunstmatig. Parsifal is op geen enkele manier te redden: het is namelijk niet de moeite waard voor de muziek. Men bejammert het soms dat zovele schoonklinkende stukken uit Walküre of Götterdämmerung geklonken zitten aan een insipide handeling en aan een metafysica waarover men geen regel lang wil schrijven. Dat is hier niet het geval: de Handeling en de Metafysica (zie boven) werden al in opzet primair. De muziek is waarlijk nóg troebeler, drabbiger dan het toch al onheldere libretto - alles schokt in syncopen, alle klanken zitten aan elkaar gekleed. Heldere gedachten plegen ook concies geuit te worden. Wagners breedsprakigheid en zijn Leitmotive-Baedekers zijn mij, op zijn minst genomen, altijd al verdacht voorgekomen. Het opmerkelijke is in het geval Wagner niet geweest dat hij, Wagner, vanuit een zo chaotisch bewustzijn zo in de war zittende kunstwerken heeft geschreven, doch wel dat hij er zoveel school mee gemaakt heeft en vooral: dat hij er zelfs in Frankrijk zo diep mee is doorgedrongen (d'Indy). Het is waarschijnlijk een de mensen in de loop van twintig eeuwen beschaving aangeroeste geestelijke lucht- en watervrees geworden: ‘men’ voelt zich meer op zijn gemak in zijn oude rommel, in weliswaar gescheurde en sleets geworden, doch talrijke kleverige kledingstukken dan in zijn eigen vel en | |
[pagina 823]
| |
niet meer dan dat. Wagner was in een bepaalde zin Wereldhervormer; dat wil zeggen hij dicteerde, onbewust, zijn volgelingen zekere aanschouwingswijzen en geestelijke leefregels. Ziehier de verdienste en de zwakheid van zijn oeuvre. Zoals ik zei: over zijn metafysica valt eenvoudig niet meer te praten. Hij heeft zelf gewild dat zijn muziek het lot van de (belangrijke) rest van zijn Gesamtkunstwerk zou delen. De rest is dus ook hier Stilte. Soms wel jammer. Sommige bladzijden van Wagner bevatten voortreffelijke muziek... en goede toneelvondsten staan er in de oudere werken bij de vleet. In Parsifal noch het een noch het ander. Ik kom tot de uitvoering. Volbloed Wagnerianen (die zijn er nog) zullen mij voorhouden dat Parsifal geschreven is voor Bayreuth en dat opvoeringen elders noodzakelijk profanaties moeten blijken. Ik zou dat eventueel wel willen toegeven; maar toch zou ik mij Wagnerser, dat wil zeggen kwellender en iets minder belachelijke opvoeringen kunnen denken - ik kan ze me, desgewenst, ook herinneren - dan die van gisteravond. De hele geesteshouding van waaruit men deze vertoning ontwierp, had iets buitengewoon kinderachtigs. (Ik leg er de nadruk op dat men dit niet in de opera hineininterpretiert had - alles staat er, naar de letter, zo. Maar nu juist...) Bijvoorbeeld eindigt de ‘korte inhoud’, die we gisteravond allemaal op onze stoelen vonden, als een vervolg op het ‘Oordeel der Pers over de Parsifal-opvoeringen’ - zodat we al van tevoren wisten hoe we het moesten vinden; deze ‘korte inhoud’ eindigt met de ietwat verbijsterende mededeling: ‘Parsifal onthult de Graal en is nu de Koning.’ Zie, dat vond ik nu plezierig. Het is net het reglement van het Ganzenbord of de ongeschreven wet van het buutspelen. Ik weet niet of de auteur van deze inleiding beseft heeft, hoe aardig het eigenlijk wel was... Ik zou, kritiek gevende, eigenlijk moeten signaleren dat het geheel, onder aanvoering van de kapelmeester Tissor, abominabel klonk en gruwelijk rammelde. Ik zou echter ook de, in ons papiertje afgedrukte, persbeoordelingen van de collega's elders eens onder de loep kunnen nemen. Men mag aannemen dat men voor dit doel uit de meest loftuitende beschouwingen geknipt had. Dat geeft echter minder hosannah dan kruist hem. De Maasbode heeft ‘respect voor het ondernemen [...] om deze compositie [...] vooral in de huidige malaisetijd tot uitvoering te brengen’. Ja, dat heeft mij, eerlijk gezegd, ook al verwonderd. De heer Koopman, voor wiens streven ik voel - dit stipuleer ik al bij voorbaat met nadruk - schijnt toch niet over de juiste raadslieden te beschikken; zomin als over de rechte dirigent. Verder. De heer [De] VosGa naar voetnoot426 slingert men de opmerking naar het hoofd dat hij zijn 25-jarig jubileum al viert en deze partij nog zo meester is. Niet prettig. Zo gaat het verder. Achter al deze soms vriendelijker, soms onhartelijker opmerkingen lees ik de verborgen bedoeling: dit opera-ensemble, onder leiding van deze weliswaar geroutineerde dirigent heeft met deze Parsifal een kilometer of wat te hoog gegrepen. Ik wil hier bijvoegen: in alle opzichten. Het gaat niet aan de Verwandlungsszene zó ‘op te lossen’. Het gaat evenmin aan om alle scenische voorschriften op deze manier met een jantje-van-leiden te interpreteren (tweede akte!). Men kan niet buiten de klokken, niet buiten de bazuinen op het toneel. Men | |
[pagina 824]
| |
kan geen overdekte orkestruimte ontberen, men kan geen Parsifal spelen met een half orkest en een harmonium achter. Ik vind: men moet niet zo prutsen. Sommigen onzer zangers gaven van juiste intenties blijk: mevrouw Santhagens (niet helemaal tegen alle vermoeienissen opgewassen); De Vos, Bronsgeest, Helvoirt Pel, Paul Pul. Maar het geeft niet uit. Mijn persoonlijke mening over het opvoeren van een Parsifal zou luiden: ‘Laat de doden...’ Mijn muziekkritische opinie over deze prestatie moet luiden: absoluut onvoldoende. Ik zie de motiveringen. Doch daarom kan ik de praktijk dezer gemotiveerde halfheden nog lang niet billijken. |
|