over de orkestratie van het pianostuk Cipressi (‘ricordando i cipressi d'Ungliano di Lari’) niet zijn. Het pianostuk is van 1920, de orkestratie van 1921. Het is als pianostuk beter. Mario Castelnuovo-Tedesco was drieëntwintig jaar (of vijfentwintig. Het programma vermeldde als zijn geboortejaar 1895. Mijn bronnen murmelen: '97. Van veel belang is het niet.) oud, toen hij dat pianostuk schreef. Dat is jong genoeg om een zo goed klinkende pianomuziek te schrijven - doch men behoort op zijn vierentwintigste (of zesentwintigste, jawel) jaar het orkest beter te beheersen, zindelijker te behandelen dan Castelnuovo-Tedesco, in deze situatie, deed.
I cipressi is, geloof ik, niet zijn beste werk. Die oudere, kleine liederen: Stelle cadenti en Coplas zijn suggestiever en geconcentreerder. Maar ik begrijp niet goed waarom hij dit bosje geïnstrumenteerd heeft. Het wordt zo druk, zo onvast van expressie. De hoogtepunten kantelen in de orkestrale lezing (gebruik van het koper en het slagwerk). De tegenstellingen zijn ook vergrofd, ietwat geëxagereerd.
Een goede pianomuziek verdraagt het zomin geïnstrumenteerd te worden als een goede orkestmuziek de reductie tot pianoquatre-mains duldt (Bruckner bijvoorbeeld).
De vier eerste blazers (hobo, klarinet, fagot en hoorn) plukten vóór de pauze vele geklapte lauweren met hun voordracht van Mozarts Konzertantes Quartett met orkestbegeleiding. Ik vermeld hier slechts dat de heren Vink, Helmke, Rood en Altink werkelijk voortreffelijk gespeeld hebben. De homogeniteit van hun ensemble liet niets te wensen over. Speciaal voor de hoorn (en nog specialer: voor onze tegenwoordige F-hoorn) ligt de partij bovenmenselijk lastig. De heer Altink had zijn goede avond en alles was fijntjes raak. De hobo-, klarinet- en fagotpartijen zijn voor onze virtuoze blazers maar kinderspel. Mijn kritiek op deze reproductie kan dus slechts bestaan in een gelukwens met de goede prestatie.
Het werk zelf is nu juist niet een van Mozarts meest onvergetelijke vondsten. Het is thematisch en constructief nogal naïef. Trouwens: die variatieslawine (het laatste deel) schijnt ook psychisch noch compositorisch-technisch verantwoord. Het stuk is wat lang. (Niet: duurt, doch: is lang!)
Het achtentwintigste abonnementsconcert begon met Glucks Iphigénie-ouverture. Mooi, breed tempo.