Van de solisten is in de eerste plaats Caro te noemen; vooral goed in het duet uit de Schöpfung, met mevrouw Van Beek-Ristjouw. Enthousiast over zijn solokeuze (drie hopeloos onpersoonlijke liederen van Cornelis Andriessen) was ik niet. Mevrouw Scholten-van Hattum zong ook drie Hollandse stukjes: van Kuiler, mevrouw Van den Brandeler en Mortelmans.
Ik weet altijd nog niet of men de smaak - het onbewuste verlangen naar een ogenblik vergetelheid in de muziek - van het concertpubliek toch niet te laag aanslaat, als ik zulke programma's zie. Redelijk begrijpen doen velen de muzikale idee van een Zomerlied van Andriessen (bijvoorbeeld!) immers óók niet. En waarom dan niet evengoed, of liever, Schubert, of Loewe, of Mahler, of Milhaud? Zij die de evolutie der muziek tegen trachten te houden, zijn de dunne middellaag: die bovenaan staan, willen verder, en meer. De brede ‘onderste laag’ der muzikaal volstrekt onbevoegden is ook onbeïnvloed nog en heeft de beste kansen het besef van de abstracte muziek alsnog te krijgen. Doch de mensen die ‘er iets van weten’, die wel eens van een sluier om het beeld der godin gehoord hebben of wel eens een zoompje van diezelfde sluier hebben aangeraakt - zij zijn het die denken te weten en zij belemmeren de vaart der kunsten en verduisteren het licht van het inzicht. Het publiek van Cantate behoort en masse niet tot deze middenstandspartij. Verleden jaar zong Caro in ditzelfde milieu liederen van Duparc, Fauré en Ravel, als ik me goed herinner. Ik kan, terugdenkende aan de Andriessens van ditmaal, onze zanger Caro nogmaals gelukwensen met zijn keuze van verleden jaar.