Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTivoli-concert
| |
[pagina 800]
| |
gestelde rechterhand en dan nog zó te laten musiceren als gisteravond geschiedde. Beide partijen verdienen deswege een gelukwens: Evert Cornelis, die zijn hele persoon niet in de opgelegde rust van zijn rechterhand heeft willen laten delen, en het orkest, dat zich voor deze concerten onder een extra spanning heeft gezet, bezield met de beste wil van de wereld om zo voortreffelijk mogelijke resultaten te bereiken. Men heeft die dan ook bereikt - al zouden er naar aanleiding van dit concert eventueel meer kritische aanmerkingen gemaakt kunnen worden dan anders. Of neen, eigenlijk niet. Want: de zin van het kritiseren is: de aandacht van executanten (en toehoorders) te vestigen op onvolkomenheden, op wellicht te wijzigen opvattingen of meningen. Dat zou hier nonsens zijn. Want Evert Cornelis weet op een haar precies wat hij gisteravond niet gedaan kon krijgen en wij weten allen, even precies, dat het in hoogste instantie een kwestie is van een verbonden rechterhand... Hiermee kom ik op mijn gedachte van uitgang. Het dirigeren vraagt de volle man. Maatslaan met de linkerhand alleen gaat prachtig, vermoeit natuurlijk overmatig en ziet er wat onsymmetrisch uit. Maar dat beduidt niets. De handicap moet, stel ik me voor, voor Cornelis geweest zijn het besef dat zijn rechterhand zou hebben kunnen meedoen, maar niet mocht. Ik geloof, hier zit het punt van aanslag! Hij moest zich onophoudelijk vasthouden, zichzelf beletten meer te doen. En dus: zichzelf beletten meer te bereiken. Zien wij aldus het gedwongen links dirigeren, dan wordt de prestatie van deze concerten haast heroïek! Wensen wij Cornelis spoedig een gave rechterpols toe; als Bilthovenaar voel ik me bijna verantwoordelijk voor die op onze straten opgedane kneuzing! Alles wel beschouwd zou Cornelis hier dat ongeluk niet hebben gekregen, wanneer de bestrating niet zo prima in orde was, ‘daar, waar de rijkdom woont’, om met Kees BoekeGa naar voetnoot386 te spreken. Op besneeuwde zandwegen pleegt men niet uit te glijden. Misschien weegt dat wel tegen elkaar op? Muziekkritische opmerkingen naar aanleiding van het programma liggen niet zeer voor de hand: Beethovens Pastorale, en van Richard Strauss Tod und Verklärung en de zelden gespeelde oude Serenade (opus 7) voor dertien blaasinstrumenten. Ik had dat stukje in lang niet gehoord. En de herinnering was beter dan de realiteit - gelijk, helaas, maar al te vaak. Het is toch wat te monotoon en vreselijk vanuit het hoorntimbre ontworpen. Overigens mag het werkje waarlijk wel een stuk of wat zwakke zijden hebben: Strauss was zestien jaar toen hij het schreef en ik weet niet veel Hollandse conservatoriumtalenten van die leeftijd die op het ogenblik tot een analoge prestatie in staat zouden zijn. Het is bijna wonderkinderlijk, zo zeker als het geheel voor dit ensemble ontworpen is. Ik persoonlijk bedank een beetje voor het timbre en voor de dracht van het stuk - maar dat is nu juist het tijdsverschil tussen 1880 en | |
[pagina 801]
| |
1923! Het werd een groot succes voor de blazers - zoiets als voor de strijkers onlangs het gelijknamige (doch langduriger) salonstuk van Tsjaikovski. |
|