Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdSonateavond
| |
[pagina 776]
| |
werden? Deze Roussel was, precies uitgedrukt, een noviteit uit het Vrije Verleden. Belangwekkend ongetwijfeld, doch wel zeer lang, ietwat eenkleurig en niet zeer zakelijk gerealiseerd: wat te veel noten voor de expressie. Ik durf te zeggen dat wij de Roussel van 1920 hier nog niet kennen. Roussel is vierenvijftig jaar oud, ten naaste bij en hij evolueerde de laatste zes, acht jaren merkbaarder, definitiever en vruchtbaarder dan de eerste vijfenveertig. Zijn ballet Le festin de l'araignée bevat, mét zijn andere recente composities een volstrekt nieuwe, actuele muziek.Ga naar voetnoot339 Zijn werken tot en met (ongeveer) 1911 zijn zeer kunstige en muzikaal belangwekkende zaken, die, gelijk de Fransen dit elegant uitdrukken, een muziekhistorische periode helpen bepalen. In dit geval: de periode Frankrijk ná Wagner: Franck-traditie en Schola-dogmatiek. Roussels oudere periode telt de tot dusverre meest bekende werken: deze vioolsonate, die al van 1907 dateert, het tezelfder tijd geschreven werk voor blaasinstrumenten en piano (eerste opus waarin Roussel naar de kostbare beknoptheid streeft!), een trio, een kwintet voor strijkinstrumenten en hoorn, de eerste orkestwerken (Poème de la forêt).Ga naar voetnoot340 Omstreeks 1911 vallen de Évocations. (Wij kennen hier het eerste der drie: Les dieux dans l'ombre des cavernes). Hierna begint de nog levende Roussel. Deze vioolsonate noemde ik zo-even: vooral lang. Men kan een langdurige muziek, zoal niet prefereren, dan toch aanvaarden op verschillende gronden. Primo kan een componist gedwongen zijn, gedachten over een langere tijdsruimte te verdelen. Zo schreef Bruckner, soms Mahler ook. Die lengte wordt gedicteerd door het karakter der thematiek; die lengte valt ook, bij scherper toeluisteren, niet meer lang. Ook kan een uitvoerigheid gemotiveerd worden door constructieve eigenschappen van het werk in kwestie. Zo werden Händel, Reger, Wagner, Franck, Tsjaikovski auteurs van lang durende muziekstukken. Doch er is ook nog een besluiteloosheid die lange composities kweekt. Dat resulteert uit een slechts partieel kritisch inzicht. Jeugdwerken bijvoorbeeld zijn bijna altijd te lang. Op die wijze is Roussels vioolsonate te lang, geloof ik. Men merkt dit vaak aan een ietwat ongemotiveerde tempowijziging: een langzaam deel dat sneller gaat lopen, weer traag wordt, weer versnelt, weer verlangzaamt, enzovoort. Of een snel deel dat binnen twee minuten verzandt in de mulligheden van een plus lent, zandwegje waaruit het slechts door een tal van technische trucs losgewurmd kan worden. Compositorisch-kritische analyse zou nog meer zwakke zijden van deze vioolsonate blootleggen. De lengte is de eerste in de oren springende, niet helemaal gewenste eigenschap. Doch er zijn ook andere kenmerken die in een Frans kamermuziekwerk na 1900 ternauwernood te waarderen blijken. Laat ons het hierbij laten. De vioolsonate van Albert Roussel is immers een zeer kunstige en muzikaal belangrijke compositie, waardig en beminnelijk specimen van een bepaalde periode der Franse muziekcultuur. Mevrouw Van Lunteren en Francis Koene hebben het stuk heel mooi gespeeld. | |
[pagina 777]
| |
Franck was beter; Haydn niet. Het laatste deel van Haydns Zevende vioolsonate is een van de gevaarlijkste en penibelste stukken uit de complete klassieke literatuur. Deze Finale viel overigens beter, in de geest meen ik, dan het sublieme Andante, het tweede deel. Dat was wat erg staccato, wat te hoekig. Ietwat te spits aan mevrouw Van Lunterens kant; ietwat te klein van toon door Koene gespeeld. Wellicht slechts niet pathetisch genoeg in het classicisme of niet klassiek genoeg in de lyriek? In Roussel deed mevrouw Van Lunteren zeer fraaie dingen - pianistisch, meen ik, en muzikaal. Het ensemble kwam in Roussel niet op pariteit. Ik weet, alles in alles, niet of de beide kunstenaars reeds voldoende op elkaar ingespeeld zijn. In Franck waren vele bladzijden die rustig en kleurig doorgemusiceerd werden. In Haydn vooral echter dreef men te veel op de golfslagen (branding, deining?) der gemeenschappelijke vanzelfsprekende muzikaliteit. Mevrouw Van Lunteren en Francis Koene zijn misschien nog niet op elkaars diapason afgestemd. Doch hun temperamenten, hun wezenseigenaardigheden liggen hier en daar wel een paar dagreizen uit elkaar (Haydn-Andante!). Ik weet niet of mevrouw Van Lunteren met Koene een ensemble als met Martine Dhont zou kunnen krijgen. Ik weet ook niet zeker of Koene misschien aan een iets lyrischer partner niet steviger zou sluiten dan aan het uitnemende, doch niet bepaald immateriële pianospel van mevrouw Van Lunteren. Beiden zijn voortreffelijke musici, doch niet elkaars complementen. En inzake sonatenspelen wegen zeer lichte gewichtjes zwaar: een sonate van Haydn is een goudschaaltje! Eén voorslagje brengt de naald al aan het trillen (alweer: Andante van Haydn). Natuurlijk sluit deze kritiek in dat men helder en muzikaal gemusiceerd heeft. En dat is reeds zeer veel; meer dan men na het grootste deel der concerten schrijven kan. |
|