Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdChristelijke Oratoriumvereeniging
| |
[pagina 756]
| |
Wanneer men een kranten- of tijdschriftartikel van de laatste tien, vijftien jaren over de Hollandse toonkunstenaar Bernard Zweers opslaat, tien tegen een dat men over de kwalificatie nestor der Nederlandse componisten zal struikelen. Ik houd persoonlijk nu niet zo erg veel van bijnamen en deze speciaal is wel wat heel weinig zeggend. Het nestorschap is, ook in de kunstwereld, eenvoudig een kwestie van anciënniteit. Ge kunt, met Onze MusiciGa naar voetnoot295 in de hand, doodgemakkelijk uitrekenen wie ná Bernard Zweers aan de beurt is nestor der Nederlandse componisten geheten te worden... Het zegt zo weinig, het typeert niets. Ik zou ook ternauwernood weten, welke figuur uit de oude geschiedenis het peetschap over de Hollandse componist Zweers zou kunnen aanvaarden. Zweers' werk is in een zekere zin ongetwijfeld goed gerealiseerd en wel in evenwicht. Maar het spreekt bijster weinig tot onze onbewustheden: het werkt met de geijkte gevoelens en de geregistreerde accenten, het verveelt na drie minuten. Het is ook in geen enkel opzicht in één adem te noemen met het meesterwerk van Vondel, waaraan deze tijd het koppelde... Het verschijnsel dat ik de Gijsbrecht, als kunstwerk, vrij erg verouderd vind (oneindig meer verouderd dan de tragedies der antieken), belet mij allerminst deze zelfde Gijsbrecht hogelijk te bewonderen en zelfs vurig lief te hebben. Zweers' Gijsbrecht-muziek vind ik persoonlijk niet zo bewonderenswaardig en haar liefhebben doe ik geenszins. Toch noem ik die muziek niet direct verouderd; juister lijkt mij misschien: ouderwets. Het blijkt, na alles, steeds weer de vraag te zijn wat voor persoonlijkheid het werk weergeeft. De persoonlijkheden Vondel en Zweers lijken nu niet zo aan elkaar gewaagd... Of de heer Anthonie van der Horst zich als componist nog ontwikkelen zal, valt in dit korte kritiekje niet wel uit te maken. Zijn Agnus Dei is minder goed geëquilibreerd dan de muziek van Zweers, is daarentegen met meer zin voor dramatiek ontworpen (opmerkelijke tegenstelling: een kerkmuziek die scenischer aandoet dan de begeleidende muziek voor een treurspel...). De muziek behoort tot hetzelfde tijdperk der Nederlandse muziekgeschiedenis, een tijdperk dat voor sommigen reeds een twintig jaren geleden definitief afgesloten was. Voor Wagenaar bijvoorbeeld, en voor Diepenbrock... De Kindertotenlieder van Mahler rammelden een beetje erg raar in dit kader. Zweers' muziek heeft geen jota met Mahler te maken en het Agnus Dei van Van der Horst ook niet veel. Het ging ten slotte slechter dan ik vermoed had. Ik kom tot de uitvoering. De tempi der Kindertotenlieder 1, 3 en 5 waren te langzaam. Het orkestspel was niet fraai, inzetten onvast (de heer Van der Horst dirigeert niet anders of duidelijker dan voor een jaar). Timbre van het geheel dus wat vaal, groezelig. Kloos beter dan ik hem nog hoorde: tempo van nr. 4 herhaaldelijk goed gecorrigeerd. Expressie volgens mijn mening wat overdreven ‘mild’, dus: meewarig. Daar waren nog acht solisten en als ik al hun namen moest vermelden, zou de kritiek niet meer in het middagblad passen. Volstaan wij met mevrouw Zweers-de Louw,Ga naar voetnoot296 freule Repelaer, mevrouw Santhagens-Waller. De soli in Zweers' Gijsbrecht- | |
[pagina 757]
| |
muziek zijn trouwens nogal koristisch behandeld. Het koor klonk slecht van verhouding. De Christelijke Oratoriumvereeniging heeft te weinig mannenstemmen en het timbre van de vrouwenstemmen is schril en mager. |
|