Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTivoli-concert - Concertgebouworkest
| |
[pagina 733]
| |
Dr. C. Rudolf Mengelberg noemt in Die Musikwelt van 15 oktober laatstleden Cornelis Dopper de meest Hollandse der Hollandse componisten. En hij gaat dan, typerend, verder: ‘Holländisch in der Schlichtheit, manchmal geradezu nüchternen Derbheit seiner Themen, holländisch in der einfachen, klaren Plastik der Stimmführung, holländisch auch in seinem Humor und Sinn für das Malerische, [...] die Ciaconna Gotica, ein im Grunde tragisches Werk von tiefem Ernst, edler Melodik und grossem Farbenreichtum.’Ga naar voetnoot257 Mengelbergs typering van de componist Dopper is juist, doch: zijn deze kenmerken volstrekt Hollandse? Ik weet dit zo niet. Gewis zijn preciesheid, nuchterheid, afkeer van romantische lawaaisaus Hollandse eigenschappen - doch zijn zij ooit determinerend voor een kunstwerk, bepalen zij het wezen van een scheppend kunstenaar? Ik heb mij altijd verbeeld dat Wagenaars Schipbreuk als een voorbeeld van zogenaamde Hollandse humor kon gelden, omdat deze muziek geklonken zat aan, gevonden was naar aanleiding van typisch Hollandse rijmpjes.Ga naar voetnoot258 Bij een ‘absolute’ muziek gaat de classificatie altijd - en noodgedwongen! - langs omwegen. Deze Ciaconna Gotica bijvoorbeeld vind ik van allerlei, doch bepaald niet Hollands. Het is een uitermate somber muziekstuk, maar ik zou geen kans zien de gemoedstoestand die het uitdrukt geografisch te omschrijven. Persoonlijk houd ik meer van sommige andere composities van Dopper: van het Scherzo uit zijn Zevende symfonie, van zijn Päân nr. 1.Ga naar voetnoot259 Doch dit is een persoonlijke mening, die ik eventueel graag voor beter geef! Het soort melodiek dat Dopper in dit stuk verwerkte, is mij nog altoos niet vertrouwd, terwijl ik de instrumentatie van zijn humoristischer stukken gedecideerd geslaagder moet noemen. De Ciaconna is constructief ook niet zeer overzichtelijk (zo lijken mij de variaties met de soloviolen wat lang). Van Goudoevers suite dateert van 1920-1921. Men zou derhalve kunnen vaststellen dat zijn violoncel- en componeertalent zich tussen '16 en '21 niet volmaakt evenwijdig ontwikkeld hebben: hij werd een der allerbeste cellisten der bent, terwijl deze suite mij geen vooruitgang lijkt ná zijn Sphynx, zijn Impression. Men moet dit goed begrijpen: het stuk klinkt uitnemend; het is goed uitgebalanceerd, virtuoos georkestreerd; het bevat sentiment en zin voor humor. Dit alles is veel en als het een debuut was, zou ik waarschijnlijk op mijn hoofd staan. Doch de Sphynx (van '19) klinkt even goed; La fête bleue (van '17) bergt volmaakt dezelfde sentimenten; een orkest laten klanktoveren kon Van Goudoever al toen hij één bladzij partituur had | |
[pagina 734]
| |
geschreven.Ga naar voetnoot260 We vragen dus verder, en meer. Stilstand is niet hetzelfde als vooruitgang, nietwaar? En de dansende momenten uit zijn vroegere orkestwerken waren verder (beide: directer en gesublimeerder) dan deze tempi di tango, di foxtrot. De programma-inleiding voor de Amsterdamse uitvoering luidde: ‘Van Goudoever heeft ernaar gestreefd [...] het contrast tussen de twee eerste delen [...] in de liedvorm en de laatste groepen, die in de dansvorm zijn geschreven, sterk te doen uitkomen. Als kind van deze tijd heeft [hij] de hedendaagse dans, gelijk die zich in tango of foxtrot uit, in zijn ritme en tempo in de suite toegepast.’Ga naar voetnoot261 Wel, die verdeling van een groter werk in een zingend en een dansend hoofdstuk is mij wel vertrouwd, kan ik zeggen. Zelfs Bach bracht in zijn suiten van dansen reeds het Air. Er is ook niets tegen om, als men dansvormen, dansgedichten schrijft, ‘de hedendaagse dans’ als gegeven te nemen. Tsjaikovski verving het Menuet/Scherzo door een wals. Ik zie dus niet in dat iemand zich gechoqueerd zou mogen gevoelen door het bijzijn van een zo halvewerelds gezelschap (toch zijn er!). Maar alleen: die stukken moeten even goed, even beheksend zijn als de beste authentieke tango of foxtrot. En dat werden ze niet. Wanneer iemand een (min of meer) foxtrots gegeven [...],Ga naar voetnoot262 de schim van de grote Johann Strauss achter dat werk. Achter Goudoevers tempo di tango, di foxtrot, verschenen ook enkele anonieme schimmen. En zij ook leken groot. Dit komt zo: Van Goudoever bleek die mondaine muziekjes niet te bespotten; hij wilde een (min of meer populair) foxtrots gegeven niet geraffineerd tormenteren op zijn procrustesorkest. Hij bedoelde, denk ik, niet: à la manière d'un foxtrot. Dat ware ook te boosaardig. Hoe ook, het is een kwestie van individuele geaardheid of men dit soort muziek zó geënsceneerd gouteren kan. Ikzelf verklaar mij niet ertoe in staat. Doch dit is wellicht een atavisme waarvoor ik mij te schamen heb. Het benieuwt me hoe Van Goudoever zelf, in zijn volgende werken, zich tegenover de zaak verhouden zal. Natuurlijk heeft de jazzband toekomst. Ik weet alleen niet of die in de concertzaal ligt. |
|