Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 720]
| |
Beethoven-cyclus I - Hongaarsch KwartetGa naar voetnoot223
| |
[pagina 721]
| |
allervoortreffelijkste wat onze beschaving en onze nieuwetijdse twijfelzucht heeft opgeleverd. Maar daarom juist. Laat ons maat weten te houden. Laat ons het ‘prolongeren wegens overweldigend succes’ overlaten aan bioscopen en revues. Laat ons een weinig bescheidenheid, en afstand, in acht trachten te nemen. Het zou fraai zijn wanneer de utopie der heldersten en toegewijdsten onder ons ooit werkelijkheid zou worden: de uitvoeringen der meesterwerken ook te maken tot feesten die slechts op gezette tijden plaatsvinden. Maar ik zie geen spoor van kans op verwezenlijking. De huidige tentatie van Beethovens erfenis is de smakeloze en rammelende versiering met snorkende journalistieke bombast. Wellicht verdraagt de muziek dit; misschien ook niet. De tijd zal het uitmaken, doch ik wenste wel dat die muziek onze concertgevers nóg iets nader aan het hart lag dan het succes. Niemand die van deze boutade enig heil zou durven verwachten. We krijgen onze zoveel Beethoven-concerten van deze kwartetavonden in abonnement, plus nog kwartetten van Beethoven op andere kwartetavonden in of buiten abonnement, plus nog sonates van Beethoven en liederen van Beethoven, en symfonieën van Beethoven, en ouvertures, kamermuziek, concerten van Beethoven. En dit alles zijn stuk voor stuk voortreffelijke composities en zij worden over het algemeen veel beter gespeeld dan muzieken van Mozart, of Bach, of Debussy, of Chopin. Doch genieten we niet meer van het Met Mate dan van het In Overvloed? Van Beethovens laatste kwartetten herinner ik mij uitvoeringen die aan hoger, ik zou willen schrijven: Beethovenser, eisen voldeden dan die van het kwartet-Waldbauer, gisteravond. Het begin van de Grote fuga was wat zanderig van toon; het Vivace uit opus 135 leek ritmisch niet al te vast; Waldbauers g-snaar-cantilene (het derde deel) was herhaaldelijk opvallend onzuiver; het begin van het Finale-allegro bleek ook te ruw. Goed was het slot van het hele kwartet, goed ook de tweede helft van het eerste deel. De bedenkingen die ik hierboven opsomde, spelen, natuurlijk, op een onalledaags hoog plan, doch ook dit is een gevolg van de Beethoven-specialisering onzer publieke muziekmakerij. Naarmate een werk meer door verschillende ensembles werd voorgedragen, neemt ook de kritische instelling andere, scherper verhoudingen aan. De beste uitvoering, van wanneer dan ook, blijft altoos het criterium. Een reeds vaker bereikt maximum haalden de Hongaren niet, gisteravond. |
|