Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 688]
| |
Muziekbrief uit Salzburg IGa naar voetnoot165
| |
[pagina 689]
| |
Richard Strauss moeten gedenken; een sinistere Passacaglia voor piano van Felix Petyrek, ongeveer het zwaarste stuk dat ik nog hoorde. En, ten slotte, een stuk van de nieuwbenoemde directeur van het Weense Conservatorium, Joseph Marx, de liederencomponist; romantisch en goedklinkend als steeds; succes fenomenaal, als steeds.Ga naar voetnoot167 Maar het is geen december, en het is pas het eerste concert geweest! Morgenochtend om half elf het tweede, morgenavond om zeven uur het derde - u ziet: we laten geen tijd verloren gaan. Zo hebben we in vier dagen de cyclus van zeven concerten afgewerkt - vraag me niet of alles en allen er heelhoofdhuids afkomen... Zoiets is alleen maar bestaanbaar in Oostenrijk, en dan nog maar incidenteel; gemiddeld veertien onbekende, merendeels hypermoderne werken per dag is niet mis. Het was dan ook vandaag in het Mozarteum (concertzaal en conservatorium) waar gerepeteerd en geconcerteerd wordt, een ware heksenketel. In de kelder zat Louis Fleury met Arthur Honegger (van de Groupe des Six) een rapsodie voor blazers en piano te repeteren. Naastaan studeerde een tenor Siegfrieds Schmiedelieder - de bedoeling van dit laatste ligt in het duister, want Wagner is hier deze maand taboe; wat geen moderne kamermuziek is, is opera: van: Mozart. Op de eerste verdieping zwoegde het Hindemith-kwartet (een uitnemend ensemble, dat we zeker eens moeten horen in Holland) op een stuk van Anton Webern, Schönbergs famulus. Arthur Bliss danste in de Probesaal als een elastieken pop om het ritme van zijn Rout (die ook vanavond nog wel wat zwaar uitviel) lenig te krijgen. Boven op zolder, in een vergeten achterkamertje, ontdekte men plots Bartók... En dan waren er de tientallen Onmisbaren, de Komiteemitglieder, die allemaal zulke klinkende namen hebben, dat gij, lezer, zoudt verbleken als ik ze u hier allemaal afschreef. Ik geloof, lezer, dat ik mij hier in Salzburg voornamelijk zal bepalen tot opnemen en dus u van de actuele gebeurtenissen slechts een paar actuele verslagjes zal zenden. Het is alles namelijk te zeer de moeite waard en een voorlopige notitie is nuttiger dan een oppervlakkige kritiek. De internationale tendens van de onderneming schijnt me zeer wel gerealiseerd te worden: dat is voor de Oostenrijker een grote voldoening, maar het geeft ook nog wel eens aanleiding tot grappige toneeltjes. Gelukkig maar! Bij de muziek alleen kan zelfs de musicus op den duur niet leven. Tenminste in augustus niet. Het andere aangezicht dat Oostenrijk vertoont, ziet er veel slechter uit. Verleden jaar was het hier al een koortslijdersatmosfeer.Ga naar voetnoot168 Stel dat het toen 38,5 was, dan is het nu zeker 39,5 en niemand weet hoe dit eindigen zal. Men begrijpt niet dat het lichaam van het Oostenrijkse gemenebest dit alles verduren kan. De angst voor morgen, de groezeligste zorg zit iedereen in het hart. En dit is de sinistere nationale achtergrond van dit internationale muziekfeest, dat zich richt tot heel Europa en Amerika; dat naar de geest royaal is en vrij. Maar de vraag die wij ons vandaag in de eerste plaats | |
[pagina 690]
| |
stelden, is: waar gaat het met dit stuk centraal-Europa naar toe? Dan pas interesseert me de ontwikkeling, s.v.v., van Oostenrijks muziekcultuur. Op deze secundaire vraag zal allicht de Wiener Matinee (ze noemen die hier kwaadaardiglijk de Wiener Melange) van overmorgen antwoord geven. |
|