Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdBrahms-hersuffingenGa naar voetnoot154
| |
[pagina 681]
| |
toch is hier in Holland het laatste bolwerk, de uiterste veste der muzikale reactie; en dientengevolge wordt hier eerst recht iedere duimbreed gronds verdedigd met meer dan hartenbloed. Naastaan, in Duitsland, was men al van huis uit iets verder; daar heet het laatste bastion der regeringsgetrouwen Wagner - maar of men nu de schim van Wagner (✝ 1883) dan wel van Brahms (✝ 1897) tegen ons oproept om die te laten bewijzen dat wij, die de levende muziek elders zoeken, slachtoffers zijn van een zinsbegoocheling, is hoogstens een gradueel verschil, en meestal nog niet eens. Het praktische deel van dit vijfde overlijdingslustrum, de concerten en concertenreeksen waarop uitsluitend werken van Brahms uitgevoerd werden, konden wij ditmaal wel overslaan. Brahms heeft gelukkig in de maand april het ene tijdelijke met het andere verwisseld en dit was vooral nuttig met het oog op de herdenkingsconcerten, die in een maand als april frequenter en onschadelijker zijn dan bijvoorbeeld in oktober, wanneer de executanten en de consumenten nog een seizoen vol muziek voor de boeg hebben. Het theoretische deel van dit jubileum, de herdenking in de (muziek)pers, is echter te aardig om er niet even bij te blijven staan kijken. De Vereenigde Tijdschriften Caecilia en Het Muziekcollege, Toonkunstblad voor Groot-Nederland (het is er maar één) gaf onder andere een Brahms-nummer met een dependance uit.Ga naar voetnoot155 Welgeteld zeventien Nederlandse toonkunstenaars legden daarin achter elkaar getuigenis af wat Brahms voor ze betekend had, nog betekent of niet betekent. Om met de laatsten, heldersten te beginnen: daar was een artikel van Sem Dresden, dat met een vraagteken begon en met een zeer positieve negatie eindigde. Daar was, secundo, een opstel van de nog altoos rotsvast overtuigde Wagneriaan Hugo Nolthenius, die met de Ring des Nibelungen aan de hand en Die Meistersinger vóór zich gemakkelijk bewijzen kon dat Wagner groot was en Brahms niet zo erg. Deze beide artikelen verschenen in het Vervolgnummer, in gezelschap van een zeer huishoudelijke brief van professor Engelmann, eertijds Brahms' Utrechtse gastheer. Men had een zo particulier schrijven toch niet moeten vermenigvuldigen, meen ik - al hadden wij dan ook de vele en belangrijke details gemist over Brahms' eetlust en over het degelijke Hollandse menu van de voortreffelijke Mietje, professors keukennimf. De zware artillerie had echter in het eerste Brahms-nummer zijn kruit reeds verschoten. Daar was, primo, de generale staf. Willem Kes scheldt Platduits: Evenals Richard Strauss tot Mozart en Max Reger tot Bach terugkeerde, zo zullen ook in niet te lange tijd de tegenwoordige warhoofden tot bezinning komen en als Gesundbrunnen zich baden in de verkwikkende, reine en zuivere werken van de grote Johannes. Julius Röntgen vreest voor naufragie: In de troebele zee der moderne muziek staat Brahms voor mij als een vuurtoren die zijn licht ontvangt uit de heldere bronnen van Bach, Beethoven en Schubert.' (Petroleum?) ‘Zolang wij geen nieuwe Pharos [neen, zetter, niet Pharao] ontwaren met eigen, nog nooit gezien licht, zal de oude ons voor schipbreuk moeten bewaren. | |
[pagina 682]
| |
A.B.H. Verhey ‘volstaat met te zeggen dat hij Brahms zeer hoog stelt en, wat nog meer zegt, heel veel van Brahms houdt’. Is ook voldoende, zou ik menen. Daar waren, secundo, ‘die Leutnants und die Fähnrichs’. Maar of ze bovendien ‘die klügsten Leut’ waren?Ga naar voetnoot156 De jonge dirigent van het Arnhemse orkest, Martin Spanjaard, vergelijkt ‘de psyche van zijn (Brahms') kunst met een zeldzame roos die slechts ter wille harer doornen bloeit’. Dat is diepzinnig, of tenminste Duits. De concertmeester van het Residentie-Orkest, Sam Swaap, zendt als kamermuziekspeler u hierbij (zijn) mening over B. Heb ik een der werken van de grote meester gespeeld, dan dringt zich altijd weer de gedachte bij mij op: ‘Is er na Beethoven wel een componist geweest die de uitvoerende kunstenaars zo weet te ontroeren door zijn rijke en nobele fantasie?’ Na deze kleine bloemlezing durf ik nog niet eens te menen dat alle deze confessies leerzaam zouden zijn. De min of meer algemeen menselijke eigenschappen die bij iedere kommapunt uit elke zin kwamen kieren, zijn toch in alle speciale gevalletjes al bekend en bemind genoeg, nietwaar. (Wij beminnen immers in vrouwen en beroepskunstenaars het gebrek aan logica, de kleine ijdelheid en alle verdere zogezegde zwakheden vuriger dan alle mogelijke kritische deugden...) Zodat zelfs het altijd nog wel boeiende spelletje van Vergelijkingen met één Onbekende hier niet eens opgezet kon worden. Zouden we er overigens veel wijzer door geworden zijn?... Het ongelukkige van het geval is evenwel dit: zolang zelfs de jongere representatieve muzikanten als Spanjaard, als Swaap, Andriessen,Ga naar voetnoot157 Leydensdorff in een dusdanige verhouding blijken te staan tot het begrip Brahms - zolang ziet het er hier in Holland nog regenachtig uit. De oudere musici, Hutschenruyter, Wagenaar, Nolthenius, Sibmacher Zijnen, formuleerden hun bewondering, hun respect voor de in hun tijd meetellende figuur Johannes Brahms tenminste zonder dit surplus aan vals gevoel, aan oververhitte appreciatie; zonder klamme en kleffe handenwringerijen. Wat al flaters moet een Spanjaard begaan, esthetische flaters, filosofische koorddanserijen, om tot de hierboven geciteerde conclusie, nu ja, te komen. In hoe onwaarschijnlijke bochten moet zich violist Sam Swaap wringen om zijn hoogtepunt van kunstuiting te kunnen bereiken. En dan nog!... | |
[pagina 683]
| |
Het totaal der bijdragen leerde bitter weinig nieuws. De bijdragen ieder voor zich nog minder. De collectiviteit der zestien (zeventien min Dresden) Nederlandse toonkunstenaars die de penne bewogen hebben tot verheerlijking van Brahms' corpulente en meer dan dode muze, blijkt te zijn in Holland levende musici, zonder meer. Dat wil zeggen: opgegroeid onder een regime dat al te weinig kansen bood aan de ontwikkeling der zelfkritiek; grootgebracht met een kinderpap die meer vet aanzette dan zenuwen. En naderhand niet meer vrijgekomen van het loophekje. Er staat waarlijk te weinig nauwkeurig omschreven en intelligente, peilende waardering van de belangrijke nieuwe figuren en bewegingen (Debussy; Mahler desnoods; Stravinsky, Malipiero) tegenover het vage en plechtstatige ritueel waarmee onze vaders, oudooms en achterneven hun grote Johannes blijven naderen. Kronos heeft de laatste vijfentwintig jaren onder andere hier in Holland slecht voortgemaakt. En de herinnering aan de talentvolle componist Brahms vaart daar niet wel bij. Want deze onbevoegde, overmatige en partijdige adoratie is een erger kwaad dan de halfvergetende aanvaarding waarmee men de grotere meesters Carl Loewe of Robert Schumann bejegent. De sfeer van stilzwijgende vanzelfsprekendheid waarin het nageslacht de werken van genieën als Rameau, Tartini, Scarlatti, Chopin hult, is een gunstiger middenstof voor het voortbestaan hunner werken dan zulke toastende herdenkingsenthousiasmen. Ik wilde dat wij Johannes Brahms in ruste konden laten. Hij heeft, in zijn ijverige leven, zijn composities ernstig en serieus genoeg afgewerkt, naar zijn beste vermogen geciseleerd - hij heeft zijn taak wel zo naar behoren vervuld dat wij hem thans zijn otium mochten gunnen cum dignitate. Maar is een ijverig werkman hetzelfde als een groot artiest? Alleen in het vak muziek, zou men haast zeggen, zijn de werklui in staat een zo hippopotamusvormige gedachtefout te maken. De gezaghebbende aanbidders leggen, naïevelijk, altijd weer de nadruk op de obligatoire metafysica van Brahms' muziekstukken. En het is slechts de psychische (on)waarde van het geval die ons noopt deze bewonderaars te bestrijden in hun verweerde idool. |
|