Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdToonkunst - Brahms
| |
[pagina 664]
| |
Er zijn vele Totentänze getekend en geschilderd buiten en behalve die van Hans Holbein der Jüngere. Veel zijn er bewaard gebleven, in Zwitserland (Der Tod von Basel!),Ga naar voetnoot127 in Duitsland; meer nog zijn op hun beurt door de vernietiging achterhaald. Zo ontstonden en verdwenen daar ook in de loop der eeuwen vele dodenmissen - maar een equivalent voor Holbeins meesterwerkGa naar voetnoot128 vind ik niet in de muzische kunsten. Dat mij onder het aanhoren van Brahms' Requiem aldoor de diverse dodendansen die ik ooit zag, door de geest gingen, heeft zijn goede grond en het werd niet slechts gemotiveerd door sommige uiterlijke verbanden. Want de muziek van Brahms wordt op sommige plaatsen (het eerste deel van nr. 2) doorademd van dezelfde geest die de Luzerner, Freiburgse schildermeesters geïnspireerd of tenminste geleid moet hebben. Doch als geheel acht ik ook dit, Brahms' grootste koorwerk, geen compositie die het zoveel jaren tegen Kronos uit zal houden als de dodenmissen van Mozart, van Berlioz, van een der grote meesters, kort gezegd. De muzikale waarden lijken mij daarvoor ook hier te gering: weliswaar beheerste Brahms de compositietechnieken vrijwel zo goed als de klassieke meesters: hij kon een fuga bouwen in Bachse stijl, een koorstretta schrijven als Händel; hij verstond het handwerk instrumenteren in de grond en de motieven van het Requiem zijn dikwijls niet wezenloos - maar dit alles redt een werk, een oeuvre niet, op den duur. Wanneer Tijd soms enkele werken onvermoed lang laat bestaan, dan zijn dat stukken die typisch waren voor een bepaalde cultuurperiode. Brahms' Deutsches Requiem is niet typerend voor de beschaving van 1860-1870. Dat zijn de opera's van Wagner. Ik zou de stelling die ik reeds dikwijls heb eergeschreven: dat Brahms een opmerkelijk en zeer talentvol componist was, doch geen genie als Bach of Beethoven - en dat dus de lieden die de oude voze stelling onder het motto van de drie B's gedachteloos blijven napraten, zich schuldig maken aan het serveren van verslagen muziekpolitisch bier (uit de tijd dat Hanslick c.s. een representatief notenschrijver nodig hadden om te stellen tegenover de man van het Gesamtkunstwerk) - ik zou deze stelling naar aanleiding van deze uitvoering van twee van Brahms' koorwerken kunnen versterken met vrij wat nieuw materiaal. Doch het trekt mij aan om de kritiek op Brahms (die hier in Utrecht tot dusverre al te vaak nodig was, voorwaar) eens te laten hanteren door zijn eigen schildknapen, zijn biografen. Walter Niemann heeft een Brahms-biografie van rond vierhonderd bladzijden druks geschreven, onder het motto (van Rudolf von der Leyen) ‘Wenn einmal unser deutsches Volk in Phasen nationaler Trauer und Heimsuchung leidet, dann werden auch die Kinder Brahmsscher Muse gleich heiligen Engeln die Lilienstäbe auf die geprüften Menschen senken, lindernden Balsam in die wunden Herzen giessen und mit dazu beitragen, unsere Mission im Leben der Völker zu neuen glorreichen Zielen zu führen - das walte Gott...’Ga naar voetnoot129 Waarmee ik maar zeggen wil dat onze ijverigste Brahminen deze bron niet zullen kunnen verdenken. Naar aanleiding van het | |
[pagina 665]
| |
Requiem meent Niemann: ‘Sein Schönheitsideal ist das klassische. Doch nicht das klassische mit dem weiten und freien geistigen Horizont eines Bach, Händel oder Beethoven, sondern das klassizistische mit der auch in Schmerz und Trauer unsäglich rührenden Lieblichkeit der Kunst eines Thorwaldsen.’Ga naar voetnoot130 Wel, dat zou ik nu juist romantisch willen noemen. Merk ook op hoe Niemann per ongeluk schijnt te goochelen met de begrippen klassiek en classicistisch... De slotsom is moorddadiger: ‘Wenn wir heute zu den früher in eine Reihe mit solchen jener grossen Altmeister (Bach, Händel) gerückten fugierten Sätzen des Requiems langsam eine andere, ein wenig abgekühlte Stellung eingenommen haben, ja, wenn selbst der berühmte grosse Orgelpunkt in der “gerechten Seelen” nicht immer mehr so recht verfangen will, so zeigt das zum mindesten dass die allerbeste Zeit für das Brahmssche Requiem vielleicht doch schon vorüber ist’...Ga naar voetnoot131 Ja, men zou het in Duitsland wel haast zeggen, schijnt het... Het is ook zo symptomatisch voor de waarderingen der bevoegde en onbevoegde partijgangers van meester Brahms, dat men altoos met argumenten komt aandragen waarmee men zelfs geen schooljongen zou trachten te overtuigen. Zo heet het bij Niemann, naar aanleiding van de instrumentatie van het eerste koor zonder gebruikmaking van de violen: ‘Wir denken nicht daran dass schon ältere Komponisten [...] in ähnlichen Fällen [...] auf die Violinen verzichtet haben, sondern wir empfinden diesen feinen Zug bei Brahms seiner poetischen Idee halber als neu und original.’Ga naar voetnoot132 Het is meelijwekkend zwak. Als een zekere componist Schulze of Mayer destijds op hetzelfde idee gekomen was, had men hem gestenigd met de herinneringen aan Méhul, Cherubini of Hauptmann. Bij Brahms ‘empfinden wir es als neu’. Ja, we zijn erg empfindlich op sommige punten. Ook Niemanns panegyriek op Brahms' Nänie wil ik u niet onthouden. Niemann vindt de instrumentatie dezer door Brahms' bril beschouwde Naenia, door Schiller van de antieken afgekeken, zo bijzonder mooi. ‘Die zarten, weichen Farben der Holzbläser und Hörner, des durchsichtig gesetzten Streichquintetts, die dunkeln der drei Posaunen, die lichten der womöglich im antiken Sinne mehrfach besetzten Harfe überwiegen durchaus...’Ga naar voetnoot133 Ik moet me niet voorstellen dat de antieken over dubbelbezette pedaalharpen à double mouvement beschikt zouden hebben - stel u Pindaros eens zo rijk voor!... En dan te denken, van instrumenteren gesproken, dat het stuk van 1881 is (6 december 1881 eerste uitvoering in Zürich), dat Wagner zijn Tristan al geschreven had; dat Debussy tien jaren later zijn Prélude à l'après-midi d'un faune zou voltooien. Neen. Maar niet aan denken. Ik zie, na al het citeren dat ik deed van zo bevoegd en woordenrijk partijganger, maar van een eigen kritiek af, voor ditmaal. Het Requiem bevat inderdaad bladzijden die tot de meest geslaagde van Brahms' composities behoren: het begin van het | |
[pagina 666]
| |
tweede deel bijvoorbeeld, waar het koor een koraalachtige melodie (‘wer nur den lieben Gott lässt walten’) tegen het starre, marsachtige orkest zingt. Dit is het beste, het persoonlijkste fragment van het Requiem. Ik kom tot de uitvoering. Het koor van Toonkunst heb ik dikwijls minder traag en toonvaster gehoord dan juist gisteravond, toen het een herdenkingsavond van Brahms' vijfentwintigste sterfjaar kon zijn (3 april 1897). De ware spanning bleef tot het einde toe zoek, ofschoon Wagenaar het geheel leidde met inzet van zijn ganse liefde en belangstelling. De oplossing van dit schijnbare raadsel werd waarschijnlijk de avond zelf gegeven in de eerste regel van Schillers Nänie: ‘Auch das Schöne muss sterben.’ Zouden Brahms' dagen in zijn oude bolwerk Utrecht vervuld zijn - of beginnen te geraken? Ook dit zal de tijd leren. Van Oort zong de weinige soli uit het Requiem misschien ook wat traag, doch wél in de geest; mevrouw Noordewier zong het later bijgecomponeerde nummer met haar strakste, helderste inzetten. Doch haar reproducties van twee aria's van Bach, na de pauze, brachten het hoge moment van de avond. Dat was verrukkelijk en bewonderenswaardig. Ook Francis Koene, onze nieuwe eerste concertmeester (wensen wij hem tussen deze haakjes geluk met zijn snelle evolutie!) speelde zijn obligaat zeer stijlvol en fraai van toon. |
|