Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTivoli-concert - Evert Cornelis
| |
[pagina 659]
| |
De vraag van de avond was hoeveel dagen repetitietijd men ter beschikking van de dirigent had kunnen stellen. Men zou, onvoorbereid, oningelicht, geneigd zijn te denken dertig à veertig uren - zó in de oren springend was het verschil in timbre, in slagvaardigheid, in geladenheid, in elasticiteit, in accuratesse tussen ons orkest van gisteravond en het U.S.O. zoals wij dat gewend zijn te horen. Ik heb evenwel redenen om aan te nemen dat Evert Cornelis deze singuliere prestatie niet tot stand heeft gebracht in vele lange uren moeizaam studeren (ik zeg: dan zoudt ge nog wat anders gehoord hebben) - doch in eenzelfde krap toegemeten aantal minuten waarin de andere gastdirigenten van het seizoen hun diverse taken tot ongelijksoortige einden hebben gebracht. Hierover kan men slechts één mening hebben: het is bewonderenswaardig. Evert Cornelis heeft het ook niet nodig geoordeeld om zich aan het grauwe repertoire te houden: daar was Beethovens scène en aria Ah perfido, een compositie die men niet iedere drie maanden hoort; daar was een noviteit van een jonge Hollander, een stuk dat in ieder geval repetitietijd gekost heeft; daar was ten slotte Debussy's Prélude à l'après-midi d'un faune, een werk dat goddank nog lang geen repertoiremarionet is. En wat een reproductie was dat! Voor de eerste maal in deze zaal speelde Kwant zijn inzet onbelemmerd, vrij, en zó dat het toverde. Voor de eerste maal bloeiden de duizend mogelijkheden die in de paar maten van dit wonderbaarlijke stuk verborgen liggen - het was verrukkelijk. Hoe waren alle tempi juist, gisteravond! Wist men hier eigenlijk wel wat een meeslepend, wervelend, sprankelend stuk Berlioz' Benvenuto is? Had men zich vaak gerealiseerd waarom Beethoven zelf zijn Achtste symfonie altijd met een diminutief noemde? Het heette toch altijd zo ‘Beethoven’ nietwaar, dat is tragisch, of groots, of Olympisch tenminste... Evert Cornelis zet de symfonie in het juiste, heldere licht: het is een glimlachend werk, een kleine pastorale, zonder onweer en zonder dankgebed. Het is een scène am Bach, uitgespreid over vier beknopte symfoniedelen. Dit is blijkbaar iets nieuws, in Utrecht, in het jaar 1922 (de Achtste is van 1812). Evert Cornelis heeft in deze paar uren compleet wonderen verricht en het resultaat van zijn arbeid gaf veel welkome aanleiding tot opwindende overdenkingen.
Over de gezangskunst (ik vraag excuus)Ga naar voetnoot120 van mejuffrouw Peltenburg valt naar aanleiding van Beethovens Ah perfido niets nieuws te zeggen (een oud, nog niet zeer persoonlijk en italianiserend werk van de meester). (‘Italiaans moet men van Italianen horen’ - datzelfde dacht ik onder mejuffrouw Peltenburgs reproductie nogmaals...) En in het lied van Van IJzer was daar weinig gelegenheid om over haar vocale prestaties tot andere of nóg nieuwere inzichten te komen. Het lijkt mij, in het kader van deze zeer bijzondere avond, niet gunstig om een gedetailleerde beschouwing te wijden aan het Mei-fragment van de jonge Amsterdamse componist Maurice van IJzer.Ga naar voetnoot121 Divagaties over Van IJzers schrijftech- | |
[pagina 660]
| |
niek zouden zeer ver uit Utrecht voeren en het zou mij onder andere omstandigheden zeer aantrekken zijn aanknopingspunten, zijn ontwikkelingsmogelijkheden eens na te gaan. Er zijn in zijn werk andere en waarschijnlijk gevaarlijker invloeden dan de meest manifeste (dan Mahler). Van IJzer is zonder twijfel een talentvol musicus, doch een componist (een jong componist!) te beoordelen slechts naar aanleiding van een vocale compositie is altoos een ietwat hachelijke onderneming. Er spreken in zulk een geval te veel factoren mee die van grote importantie zijn wanneer het de opgave was zijn wezen als kunstenaar te determineren, doch die weinig ter zake doen wanneer wij slechts de musicus, componist Van IJzer ter schatting hebben opgekregen. Zijn artiestschap wil ik, naar aanleiding van deze compositie op woorden van Gorter, niet bespreken. Zijn compositorische vaardigheid, zijn handwerksmanschap moet, automatisch, om dezelfde reden voor negen tiende buiten beschouwing blijven. Het enige wat ter kritisering aldus overblijft, is zijn kennis van het vak instrumenteren. Die kennis was, op het moment dat hij dit stuk schreef (ik weet niet of het van recente datum is en dat doet, bij een 24-jarig talent, veel ter zake!), zeer voldoende. Wel zeer ‘geïnspireerd op’ Mahler, doch dat is geen ongeschikt punt van uitgang. Ik behoud mij een kritiek op Maurice van IJzer voor tot later. Me dunkt, wij zullen wel meer van hem horen. |
|