Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdAbonnementsconcert - Hongaarsch Strijkkwartet
| |
[pagina 654]
| |
De Groupe des Six dus. (Louis Durey heeft zich teruggetrokken uit het welluidende bondgenootschap; ‘nu bleven er nog vijf’, zoals dat in Scholanders liedje van de ‘Zwölf kleine Negerlein’ heet. En moeten we M. Émile Vuillermoz, in de Temps van een goede maand geleden, geloven, dan is ook het uittreden van Arthur Honegger maar een kwestie van tijd. ‘Honegger heeft te veel talent’, zei M. Vuillermoz. Wel, ‘dan blijven er nog vier’. Duidelijkheidshalve zal ik echter in dit kleine kroniekje maar over de Six blijven spreken. What's in a name?) De Groupe des Six vond haar idealen tamelijk concreet uitgesproken door Jean Cocteau, onder andere in zijn Le coq et l'arlequin - notes autour de la musique. Daarin - het is een buitengewoon lezenswaardig boekje - heet het telkens: ‘We moeten eenvoudiger leren schrijven. We hebben muziek genoeg om daarnaar te luisteren met het gelaat in de handen verborgen, wat een andere vorm is voor: om erbij in te slapen. We hebben een muziek nodig die in een behoefte voorziet: een muziek waarin ik kan zitten als in mijn stoel. Er is meer wezenlijke muziek overgebleven in de music-halls dan in de plechtige concertzalen - gelijk ook de meeste clowns beter acteurs zijn dan de gerenommeerde toneelspelers.’ Zo gaat Jean Cocteau een dun boekje lang door. En inderdaad, in veel van zijn alinea's maakt de waarheid wel bijster rare grimassen, maar ze is er tenminste in aanwezig. Wat inzake veel lyriek, veel panegyrische retorica niet gezegd kan worden... o, de rampzalige verheugenis der bewonderende biografieën!... Die music-hall-kunst, dat was een tijdlang een maalpunt van onze Parijzenaars. Jean Cocteau ontwierp het scenario van een ballet Le boeuf sur le toit, ou le nothing-doing-bar en Milhaud schreef er muziek bij. Het geheel heette cinéma-symphonieGa naar voetnoot110 en het werd onder de auspiciën van een nieuwsgierig belangstellend Parijs meer dan eenmaal opgevoerd. Het boeiende van het stuk is dat de intelligente en voorbereide toehoorder onophoudelijk het gevoel heeft van alleraangenaamst bij de neus genomen te worden. Milhaud schreef één doorlopende ragtime, met meer dan onbeleefd discordante contrapunten - zodat het amusante is: ge weet niet of gij, toehoorder, voor de mal gehouden wordt, dan wel: of de ‘serieuze’ balletmuziek een tik krijgt (ge herinnert u wel, dat verhaal van Berlioz over die danser, die zijn hoge sprongen niet kon maken toen het orkest per ongeluk zijn nummer een toon te hoog inzette!)Ga naar voetnoot111 - ofwel: kastijdt Milhaud zijn authentieke steps en trotts een beetje?... Kende ge niet anders van Darius Milhaud dan deze pantomime, zijn werk zou u slechts raadseltjes (o, heel vermakelijke!) opgeven. Maar er is meer. Milhaud heeft veel geschreven en uitgegeven: liederen naar Paul Claudel, naar Guillaume Apollinaire. Orkestwerk, pianostukken, onder andere een goede suite.Ga naar voetnoot112 Een stuk of vier strijkkwartetten. Een sonate voor twee violen;Ga naar voetnoot113 ten minste twee sonates voor viool en piano - de Tweede kan ik nog vandaag een meesterwerk noemen. Men zal zich misschien willen herinneren dat Rijnbergen en ik dat werk voor twee jaren in Tivoli | |
[pagina 655]
| |
voor de eerste maal in ons land uitvoerden. Ik vermeld dit persoonlijke feit slechts om naar aanleiding daarvan te kunnen vaststellen dat, nadien, nog geen der vreemde of vaderlandse violisten-en-pianisten dit voortreffelijke werk op hun repertoire genomen hebben - wat ik een schromelijke en laakbare achterlijkheid moet noemen. Waarschijnlijk is die Tweede vioolsonate Milhauds best geslaagde werk. Het is evenwichtiger dan wát ook dat ik van hem ken. Het is beknopt, het is met zorgvuldigheid geciseleerd, het is uit één stuk. Het is geïnspireerd - het thematische materiaal, ten slotte, is van veel betere kwaliteit dan anders vaak. Het is een volstrekt persoonlijk werk. Maar ik wilde wel dat ik dit alles ook van Milhauds overige composities kon zeggen. Dat is helaas onmogelijk. Milhaud is productief om bang van te worden. Doch hij schreef te veel! Daar zijn ál te weinig composities onder zijn bagage die gaaf zijn, die meer zijn dan half-affe schetsen. Milhaud gunde zich geen tijd om lang genoeg met zijn gedachten te rade te gaan - of misschien mangelt het hem aan wezenlijk, compositorisch, concentratievermogen. Het is niet overdacht, het is, helaas, niet eens altijd geïnspireerd. Het is soms: slordig. Sommige componisten ontwikkelen hun persoonlijkheid door concentratie, door in gedachten wikken en wegen van al hun uitingsmogelijkheden. Anderen schrijven noten, noten, noten, - en soms lukt dezen een meesterwerk. Sommigen hebben op hun dertigste jaar tien werken geschreven - anderen vijfhonderd. Zie Mozart. Het is alleen maar jammer voor de talenten, gedisponeerd als Milhaud, dat de Geest niet met de jaren komt en dat het Verstand beter wordt ontwikkeld door bezinning dan door proberen... Het zou jammer zijn als Milhaud zijn leven lang bleef Proberen - hij heeft daarvoor te veel talent (nee, ik bedoel dit niet kwaadaardig, zoals M. Vuillermoz...!). Moeten wij vaststellen, uit Milhauds eigen uitlatingen, dat zijn persoonlijkheid nog niet uitgegist, nog niet in evenwicht is? Er is een ongelijkwaardigheid tussen de algemene houding tegenover het geestelijke leven en de beelden die hij ervoor vindt: men leze wat hij schrijft naar aanleiding van de actuele Braziliaanse volksmuziek: ‘La richesse rythmique, la fantaisie indéfiniment renouvelée, la verve, l'entrain, l'invention mélodique d'une imagination prodigieuse qui se trouvent dans chaque oeuvre de Tupynambá ou le génial Nazareth, font de ces derniers la gloire et le joyau de l'art Brésilien. Ces deux maîtres précèdent la musique de leur pays comme ces deux grosses étoiles du ciel austral (Centaure et Alpha du Centaure), précèdent les cinq diamants de la Croix du Sud.’Ga naar voetnoot114 Deze retorica is een tamelijk hachelijk symptoom, meen ik. Milhaud is het ook nog niet met zichzelf eens in de muzikale zaken. Hij meent, schrijvende over de verhouding van Schönbergs muziek tot de nieuwst-Franse (Milhaud voerde onlangs Schönbergs Pierrot lunaire in Parijs uit): ‘Schönberg is tegenwoordig atonaal, wij zijn polytonaal. Onze dikwijls erg dissonante muziek’ (de satisfactie, M. Milhaud, de satisfactie! foei, foei...!) ‘kan men nog altijd in tonale functies herleiden’ (ik geloof er niets van!) ‘Ikzelf volg nog altijd de richting Berlioz- | |
[pagina 656]
| |
Alberic Magnard’...Ga naar voetnoot115 Och kom. Neen. Het zou de moeite waard zijn om Milhauds artistieke antecedenten eens op te sporen, zijn werk zal daar, hoop ik, op den duur belangrijk genoeg voor worden. Ik kan, op één avond, natuurlijk geen definitieve heraldiek ontwerpen, maar van één punt ben ik wel zeker: Magnard hoort niet onder zijn peetvaders. Milhaud verwerpt ook a priori een eventuele invloed van Debussy. Dat geeft te denken! Het gisteravond gespeelde strijkkwartet vertoont alle kenmerken van Milhauds hierboven kortelijks geschetste wezen en artiestschap. Er staan verrukkelijke bladzijden in, en het hele lichte derde deel is een klein chef d'oeuvre. Goed zijn ook altijd Milhauds sluitingen, voortreffelijk zijn de meeste inzetten, aanlopen naar nieuwe stemmingen. De constructie, vooral van het laatste deel, is zwak. Het stuk is gedecideerd te lang. Het thematisch materiaal is, voor een strijkkwartet: pril, precair apparaat!, te heterogeen. Sommige trivialiteiten uit het laatste deel zouden zelfs componisten van een diametraal tegenovergesteld beschavingspeil doen blozen. Weer andere motieven zijn eenvoudig grandioos (tweede helft van het Lent). Het is soms overmoedig, soms: gemakzuchtig gemaniëreerd. Maar als geheel was het: meer dan de moeite der kennismaking waard. Het is van meer belang dat wij op de hoogte raken en blijven van wat er in de wereld der klanken geschiedt, dan dat wij ons blijvend opsluiten met eenmaal cadeau gekregen schoonheden. En het werk van Milhaud bergt, tussen veel onbeduidends, toch zeker een paar atomen eeuwigheid.
De rest van het programma bestond uit Beethovens opus 127, en opus 11 van Tsjaikovski. Hun Beethoven was minder voortreffelijk dan hun Milhaud, doch er waren prachtige dingen te signaleren in het Adagio. |
|