Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 636]
| |
Kamermuziekavond - Budapester Kwartet
| |
[pagina 637]
| |
zeer dubieus opgeschreven óf gewijzigd in de geest van die tijd. Alles in onze centra der beschaving beschaafde mee en verloor het orspronkelijke karakter. Bartók, de benijdenswaardige, huisde dichter bij ‘de bronnen der barbaarsheid’.
Uit deze eerste periode van zijn werken, na 1900, dateren zijn symfonisch gedicht Kossuth (ik zei het zo-even al!), een pianokwintet, een vioolsonate, een rapsodie voor piano en orkest (Bartók is een meesterlijk pianist), pianowerken, een orkestsuite. Dan komt de periode dat hij begint met zijn Magyaarse volksmuziek in noten vast te leggen (hierbij terzijde gestaan door zijn medestander, de componist Kodály Zoltán) en de periode dat zijn eigen stijl zijn karakter begint te vertonen, te fixeren. De Kinderstücke voor piano, het Eerste strijkkwartet opus 7. Hierná heeft Bartók nog veel geschreven, al zou men dat aan de concertprogramma's niet zeggen: een opera Die Burg des Herzogs Blaubart; een pantomime Der holzgeschnitzte Prinz; zijn Tweede kwartet, een Pianosuite opus 14; twee portretten voor orkest...Ga naar voetnoot75 Gij vond dat het Eerste kwartet nogal dissoneerde, nietwaar? Nogal barbaars klonk. Ik denk er niet aan u af te schepen met de dooddoener dat ge het dan nog maar eens moet trachten te horen en dat de scurriliteit der dissonanten dan wel gemakkelijker zal worden. Neen. Bartóks muziek is zo hard als die van Stravinsky. (Hoewel men daaruit geen lichtvaardige conclusies moet trekken: Stravinsky is geheel anders getimbreerd, Stravinsky is zonder twijfel de meest geniale contrapuntist van de twee en Stravinsky bewoont, psychisch, gans andere domeinen van ons nieuwe land. Maar de uitingswijzen hebben iets van elkander.) De muziek van Bartók ademt niets van de onbenaderbare suaviteit van een Claude Debussy; de muziek van Bartók is in wezen lichtjaren gaans verwijderd van Schönbergs altoos iets te cerebrale veelklankigheden. De muziek van Bartók is slechts horizontaal te verstaan. De samenklanken resulteren altijd uit het elkander raken van twee, drie of vier lijnen; nimmer kan men een samenklank als akkoord, harmonisch, analyseren. Dit is niets nieuws! Ge kunt Bach ook niet harmonisch ontleden; de polyfone klassieke muziek, die behalve contrapuntisch ook nog harmonisch determineerbaar is (Riemanns ‘functies’), is, als polyfoon kunstwerk, van een lager orde. Zet Beethovens fugato's eens naast de Fuga in cis uit Das wohltemperierte Klavier! Stel verder vast dat men majeur en mineur, Mozarts, Mendelssohns expressiemiddel, ook bij Bartók niet moet zoeken. De samenklank dus die resulteert uit het onafhankelijk lopen der lijnen in hun eigen gamma, geeft nogal eens aanleiding tot ongemakkelijke hardheden. Doch men moet dit in de gedachte houden: het is iets anders of twee vlak naast elkaar liggende tonen (theoretisch de scherpste dissonantie!) zo uitkomen in een tonale muziek dan wel, gelijk bij Bartók, in een atonale compositie. In het eerste geval is daar een streven naar ‘oplossing’ in het kader der geëntameerde tonaliteit (voorbeeld de fris dissonerende akkoorden in het eerste deel | |
[pagina 638]
| |
van Beethovens Eroica); in het andere, hedendaagse geval zijn die oplossingsneigingen daar niet. We gaan niet, uit koppigheid of dwarshoofdigheid, tegen de draad der Wetten van Orde en Schoonheid in, u mag me gerust geloven, lezer! Doch deze zogezegd atonale muziek gehoorzaamt aan andere wetten, wier grammatica misschien eens over honderd, tweehonderd jaar geschreven gaat worden. Als de vinders, de componisten, er namelijk reeds weer overheen geleefd zullen hebben. Verwacht niet van de historicus dat hij in februari 1922 de hele geschiedenis van het jaar 1922 reeds zou vermogen te schrijven (n'en déplaise madame de Thèbes!)Ga naar voetnoot76 - verwacht ook niet van de muziektheoreticus dat hij de wetten reeds vastlegt van een kunst die zich juist het spreken heeft geleerd! Cecil Gray schreef indertijd in The Sackbut dat Bartók niet behoeft te vrezen dat zijn muziek te rauw of te barbaars zou schijnen. ‘De typische ziekte der musici die niets te zeggen (geen persoonlijkheid te uiten) hebben, is de vrees voor naaktheid der melodieën, voor punten van stilstand.’Ga naar voetnoot77 Bartók behoeft dit niet te schuwen, omdat hij componeert vanuit een boordevol innerlijk, omdat hij altijd gang weet te houden, omdat al zijn simpelheden, zijn melodische en dynamische inzinkingen, expressief blijven. Ziezo. Waren we maar eerst met zijn allen op dit algemene plan der waardering, dan kon er nu de eigenlijke kritiek op volgen: beschouwing van Bartóks psychische gesteldheid, van zijn sterke en minder hechte kanten, van zijn voorliefde voor veel donkere timbres. Dan konden wij de techniek van dit Eerste kwartet aan een nader onderzoek onderwerpen, het evenwicht tussen de delen onderling, de verhouding der melopeeën onder elkander, de invloeden, de verwerkingen van die invloeden. Dan kwamen de vragen naar het ras, het temperament, zijn romantische dispositie, zijn (meesterlijke!) hantering van het strijkkwartetapparaat. Cela s'écrira (peut-être???) dans l'avenir... Herdenken wij nog het laatste, derde deel met die verwijderde tumulten. Wanneer gij daarbij, vluchtig, aan Debussy's Fêtes gedacht hebt, gelijk ikzelf, dan zou dit weer een punt van uitgang kunnen beduiden van een nieuwe beschouwing: de verhouding van alle muziek van vandaag tot Debussy. Doch al genoeg - er zijn grenzen aan de kolommen van het Dagblad. Op bijzondere avonden, gelijk deze, zeg ik: helaas. Maar laat ons hopen op een spoedige herhaling van het stuk, of als het kan, op een eerste auditie van Bartóks Tweede kwartet. |
|