Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 634]
| |
Tivoli-concert
| |
[pagina 635]
| |
de Agathe-aria, theatraler nagedachtenis - dan nog moeten wij de overwegingen die haar bij haar keuze geleid hebben, kwalificeren als onjuist. Want in wat voor nabuurschap kwamen deze Proses lyriques, noodgedwongen? Ten eerste: wat moet een dirigent ervoor, erna spelen? En in dit speciale geval: wat moet een gastdirigent ermee aan? Die minder kan repeteren (hartje februari!), die zich aan het repertoire moet houden! Ten tweede: wat doet deze lyriek in de grote Tivoli-zaal, als aller oren verzadigd zijn van de zoveel grotere, expansievere orkestklank? Wat doen die beknopte, geconcentreerde vormen tussen orkestmuziek, die altoos (ook door Claude Debussy zelf!) geconcipieerd wordt volgens andere normen, die gehoorzaamt aan andere wetten van evenwicht, van gang! Stel dat men er de Prélude à l'après-midi d'un faune vóór gespeeld had, Ravels Ma mère l'oye erna - dan was het nog stijlloos geworden! Men kan, men mag geen twee zelfstandige genres kruisen. In het milieu der orkestmuziek drukt de orkestmuziek elke kamermuziek dood. Op een kamermuziekavond zou elk orkestwerk, Mozart, Debussy incluis, grof lijken (wezenlijk ten onrechte - maar we hebben nu eenmaal met verhoudingen te maken). Debussy's Proses lyriques zijn kamermuziek. Voor mij zit daar deze betrekkelijk belangrijke kant aan de zaak: dat wij, die de kunst van heden, de muziek van een Debussy propageren, moeten trachten dit zo juist en zo intens mogelijk te doen. Ik herinner mij een concert, een paar jaar geleden, waarop Martine Dhont deze zelfde Proses lyriques zeer overtuigend, zeer meeslepend gezongen had. Zij wilde dus ook niet anders dan zich in dienst stellen van Debussy's genie. Nu is het duidelijk dat een uitvoering zoals die van gisteravond de geest van Debussy niet klaarder openbaart aan de mee-willende hoorders. De omstandigheden waaronder het geschiedde, waren het tegendeel van behulpzaam, en nu weet ik zeer wel dat mejuffrouw Dhont die omstandigheden niet kon dwingen, doch zij had ze tenminste kunnen overzien, meen ik. Kort gezegd: er stond te veel op het spel, er ging te veel verloren met een mislukking van Debussy's meesterwerk. En dit gevaar had Martine Dhont kunnen en moeten vermijden. Ook mevrouw Van Lunterens deel van deze arbeid leed onder de tegenheden der omgeving. Haar piano sprak te luid; zij speelde, gewend aan de Tivoli-zaal en het milieu der met alle speeltuig gewapende orkestleden, vanzelf in het gamma dat voor deze beide factoren geschikter was dan voor mejuffrouw Dhonts interpretatie der vier liederen. Ook dit is even vergeeflijk als begrijpelijk en men had kunnen voorspellen dat het slechts zó zou aflopen. Na dit alles: én mejuffrouw Dhont, én mevrouw Van Lunteren herschiepen Debussy dikwerf betoverender, want: meer in de geest. Het orkestwerk tot half tien geeft nog aanleiding om vast te stellen dat het orkest onder Albert van Raalte een zeer zuiver opgevatte Tristan-muziek speelde, een Hebriden van Mendelssohn, eveneens heel fraai afgewogen en opgezet. En dat Hendrik Rijnbergen de solo uit Saint-Saëns' Déluge met zijn weelderigste toon magistraal vertolkte. Wél een zeer effectvol stuk! |
|