Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdKamermuziekavond
| |
[pagina 630]
| |
ten gehore bracht. Het is eveneens verheugend de reacties van het talrijke publiek op deze zeer hedendaagse kunst gade te slaan: het werd het succes van de avond. Alle concertgevenden kunnen op zo een concert leren dat Het Publiek als min of meer selecte collectiviteit (als het zo gezegd mag worden!) volstrekt niet afkerig is van Het Nieuwe, mits dit in de juiste vorm gebracht wordt; integendeel. Want wie stijven het publiek in het vooroordeel dat men nieuwe (lees ‘moderne’) muziek meerdere malen ‘moet horen’; dat de muziek van allang dode meesters noodzakelijk voortreffelijker moet zijn dan die van nog levende meesters? Het zijn de solisten, de virtuozen, prat op succes, voor wie het werk slechts middel is om tot het doel (in casu een zaal vol handenklappende mensen) te geraken. Dit zijn de pianisten die laat ons zeggen de Minutenwals van Chopin in 59 of 58 seconden trachten te spelen; dat zijn de violisten die een of ander nulliteitje voor de g-snaar met liefde op een ondersteboven gehouden viool zouden spelen. Zei niet Claude Debussy dat de aantrekking die de virtuoos op het publiek uitoefent, vrijwel gelijk is aan die, welke de menigten naar de circussen lokt: ‘Men hoopt aldoor dat er wat griezeligs zal gebeuren. M. Ysaÿe zal viool spelen terwijl hij de dirigent M. Colonne op zijn schouders neemt, of M. Raoul Pugno zal aan het slot van zijn stuk de piano tussen zijn tanden pakken!’Ga naar voetnoot63 De programma's van Kwant c.s. zijn daar altijd volstrekt ter wille van de kunst en nimmer van het privésucces. Men mag al eens een belangrijker of een minder interessante keuze doen (het Herderlijke fluitsonatinetje van M. Pillois is nu niet zo'n podiumschokkende vondst) - de moeite meer dan waard is het steeds. Mevrouw Kwant zong de Liriche van Castelnuovo-Tedesco zeer goed; vaak uitnemend van expressie, soms iets te moeizaam gedeclameerd (de Italiaanse vocalen!). La donna contadina werd voluit voortreffelijk. Verder zong zij nog met hobo, met fluit een aria van Bach, en een paar kleine dingen van Lalo en Hüe, benevens, vóór de pauze, nog een zestal Noëls de France.Ga naar voetnoot64 Cor Kwant speelde de Sonatine van Pillois met een bewonderenswaardige techniek en veel toewijding. Met Vink, de solohoboïst van het U.S.O., speelde hij nog een oude sonate van Loeillet, sterker van melodiek dan van factuur. De heer Vink, die ik tot de beste hoboïsten van het land reken, domineerde als secondant én de zangeres, én de fluitist, én de piano wat te zeer. Dit zijn overigens zaken die men een keer of wat ‘ausprobieren’ moet; een goed kamermuziekensemble kan men zomin als een gedekt tafeltje uit de grond toveren! De Sonate van Loeillet droeg typisch nog enige kenmerken van de ‘onderlinge afspraak’ - wat altoos minder bewonderenswaardige gevolgen heeft dan een reproductie bij onderling goedvinden onder één leiding. De sluitingen bijvoorbeeld en het in elkaar lopen der onderlinge fraseringen waren nog wat stroef. Doch men ziet: het is de langste maatstaf die ik hier aan kan leggen. Jan Wagenaar had wederom het omvangrijkste en ondankbaarste deel van het programma voor zijn rekening. Tot het beste wat hij deed, behoorde zijn begeleiding | |
[pagina 631]
| |
van Castelnuovo-Tedesco's Ninna-Nanna. Heel stemmingsvol. Zijn solonummer bestond uit drie oud-Franse werkjes en twee verrukkelijke sonates van Scarlatti - die hij, voor het merendeel, aan elkaar vastplakte door een of ander (op zichzelf heel respectabel) modulatiecadensje. Nu herinnert de goedwillende lezer zich misschien dat er weinig zaken zijn, waar ik slechter tegen kan dan juist die moduleercadensjes. Hoevele malen heb ik in de krant deswege lelijke gezichten getrokken tegen onze gewaardeerde Schnitzler!Ga naar voetnoot65 En daarom, voor de zoveelste maal: aan elkaar kitten van verschillende muziekstukken door gebruikmaking van de toonaarden verbindende improvisaties is een onzin, is, in artistieke zin: een knoeierij. Als men dat niet zó al inziet, moet men in de brave Allgemeine Musikzeitung van 27 januari laatstleden het brave artikel van de brave Hans Pfitzner over zijn cantate Von deutscher Seele maar eens nalezen. Pfitzner heeft, vertelt hij zelf, vroeger al eens de geniale inval gehad om de ‘Dichterliebe’ te ‘voltooien’ met zijn stemmingsoverleidende (neen, niet overlijdende!) tussenspelletjes. Och, och. Jan Wagenaar moet weten dat hij zijn pianistische prestaties denigreert door zulke scholastica. Om van stijl nog maar te zwijgen! Wat moeten opvolgingen van vijf-, zes-, zevenstemmige septiemakkoorden, hardverminderde, dubbelverminderde, halfverminderde, tussen het pure contrapunt van Rameau en Couperin? Zoiets wortelt in de allerverouderdste, allerabgeschmackteste romantiek, doodsvijandin der klassieke Gallische klaarten! Men mene niet dat ik De Modulatiecadens als verschijnsel te hoog aansla. Was het maar zo! Het is helaas een gewichtiger factor dan alle gewilligheid der vingeren. Dat laatste was in Wagenaars solospel degelijk in orde, natuurlijk. |
|