Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTivoli-concert - Brahms
| |
[pagina 626]
| |
Er bestaat een studietje over ‘Johannes Brahms in seinen Werken’ door een tijdgenoot, Emil Krause.Ga naar voetnoot57 Het is altijd interessant om de meningen van de tijdgenoten te vergelijken met de opinies van de Volgende Dag. Meestal achterhalen de Gebeurtenissen de Meningen. Meestal oordeelt Tijdgenoot, zo hij overtuigd partijganger is van een chef d'école over wie hij een studie schrijft (en dat is immers bijna altoos het geval) met meer enthousiasme dan kritische zin; met meer Geloof (dat allicht een klein heuveltje verzet) dan Inzicht. En meestal vergelijkt de schattende volgende generatie datzelfde werk met haar eigen meesterwerken, die nu eenmaal gemakkelijk hoger reiken, die nu eenmaal meer emotionele kracht kunnen hebben. Allebei min of meer ten onrechte. Het dove en blinde enthousiasme kan hoogstens de aandacht vragen voor een werk, een oeuvre; doch nimmer: het in de harten der mensen laten binnenkomen. En het schijnbaar harde oordeel dat tegenwoordig over veel muziek van eergisteren geveld wordt, is ook niet altoos even gerechtvaardigd. Men behoort Brahms niet, achteraf, slechts te veroordelen omdat de constructies van zijn symfonieën kopieën zijn van die van Beethoven, of omdat zijn instrumenteringswijze afstamde van Schumanns slechte orkestreertechniek. Zó formuleren dilettanten hun afwijzende houding. Doch wel moeten wij de herinnering aan Brahms verwijten: dat hij in die vormen geen aasje Geest wist te storten; dat hij zich tevreden stelde met een dikke Schumann-instrumentatie, waar hij van Wagner, zijn tijdgenoot, al het nodige had kunnen leren. Men kan in een courantenartikel zijn overtuigingen helaas nimmer tot de laatste consequenties uitschrijven - anders zou het misschien interessant kunnen zijn de slotsommen op te sporen die volgen uit Brahms' (formele) beginnen bij Beethoven... Maar ik begon over de studie van Krause. Daarop passen niet al mijn verwijten. Ik zou haast zeggen: integendeel. Want Krause werkt wel om de andere regel met ‘genial’ en ‘entzückend’ - maar zijn betoog is bijna onleesbaar van ingewikkeldheid. En daardoor zo doorschijnend als geolied papier. Wij, die Brahms niet meer liefhebben, vinden onze bezwaren tegen zijn stijl, zijn denkwijzen treffelijk geformuleerd door Brahms' eigen partijganger Emil Krause. En, per ongeluk, juist altijd met de meest dubbelzinnige epitheta ornantia opgesmukt - die van Krause wel menens geweest zullen zijn, doch die, door hun corpulentie, tegenwoordig volmaakt paradoxaal werken. Men leze, naar aanleiding van het Vioolconcert: Die ältere Konzertform blieb für Brahms auch hier leitend. [...] Der erste Satz, durch das übliche breite Tutti eingeleitet, erhebt nicht den geringsten Appell an die Gunst des Hörenden. Alles in demselben ist seiner selbst wegen da und wirkt in erster Linie durch geniale Arbeit. Der unerbittliche Ernst, in dem das Ganze gehalten ist, imponiert, doch wird nur der Musiker sympathisch davon berührt. Klanglich schön ist das Adagio F-Dur, in dem die Holzblasinstrumente wirksam bedacht sind. Das lebhafte Finale gibt dem Werke einen wohlgeeigneten Abschluss; es bietet interessante Momente, ohne als Komposition hervorragend zu wirken.Ga naar voetnoot58 | |
[pagina 627]
| |
Krauses boekje verscheen in 1892. Wanneer iemand thans, dertig jaren later, in Duitsland, of hier in Utrecht, hetzelfde, woordelijk hetzelfde, zou schrijven, zou dat voor de heldere lezer: een zeer slechte kritiek beduiden. Vreemd toch, nietwaar? ‘Nur der Musiker wird sympathisch davon berührt’... - Alles in alles zijn er tegenwoordig wel enkele musici verder gekomen, tot een zeker onderling onderscheidingsvermogen namelijk! Trouwens, alweer per ongeluk: wát zonderlinge, onbevoegde bewondering: men weet van 's meesters welhaast meest persoonlijke Finale niet anders te schrijven dan dat het het concert een ‘wohlgeeigeneten Abschluss’ geeft! Over de melodiek van het Adagio, die ‘expressiever’ is dan in een zijner andere langzame delen - niets! ‘Klanglich schön’ (nu, nu!) en de houtblazers hebben er veel in te doen. Het is nogal dunnetjes. Achteraf beschouwd heeft ook Brahms, gelijk Wagner, het meeste postume gevaar te duchten van De Enthousiasten, die geen bladzijde, zelfs geen slechte, van hun vereerde meester ter sprake kunnen brengen zonder de bijpassende traan of de dito glimlach; die geen twintig regels over Hem kunnen schrijven zonder er de halve Olympos en de geaccrediteerde Titanen der Mensheid bij te halen, als daar zijn Dante, Goethe, Nietzsche, en over honderd jaar misschien Speenhoff. Aldus werd Wagner: ‘de Sophokles van Bayreuth’,Ga naar voetnoot59 werd Brahms Erfgenaam van Beethoven. Enzovoort. Iemand bleef maar zelden Iemand in de ogen van zijn biograaf. Het zal met Mahler ook wel mis gaan op den duur. Er walmen al veel te veel briketten der Adoratie om zijn graftombe. Het enige schijnt: maar zo gauw mogelijk vergeten te raken en naderhand bij toeval ontdekt te worden. Zei niet Debussy's Monsieur Croche zoiets?Ga naar voetnoot60 Hopen we dat Debussy zijn Vergetelheid (dat is afzijdigheid van het marktgetier) houdt! Het is niet schoon als kunstwerken in de weg staan. En de meeste kunstwerken zijn niet groots, niet gigantisch genoeg om delen te vormen van het Landschap der Eeuwigheden - gelijk sommige triptieken der primitieven, gelijk een passacaglia van Bach, gelijk een tragedie van Sophokles (neen, niet die van Bayreuth!) of een sonate van Beethoven, een Michelangelo, een apostel Johannes, een Chinees wijsgeer wiens naam wij ternauwernood weten uit te spreken... Doch laat men ook ons niet kunnen verwijten dat wij te veel omhaalden naar aanleiding van het Vioolconcert van Brahms. Trouwens, daarvoor was de reproductie in het geheel niet opmerkelijk genoeg. Fritz Rothschild speelt het werk tamelijk gemaniëreerd, om het maar eens zo te noemen. Met aller-aller-overdachtste rangschikking van alle fiorituren. Maar het werd nogal knutselig, hier en daar. Ook schijnen mij persoonlijk al zijn tempi te traag. | |
[pagina 628]
| |
De Tragische ouverture werd evenzeer een te trage ouverture. Het hoofdtempo noemt Brahms allegro ma non troppo. Dit werd een soort andantino. Hoe dus het middendeel uitviel (molto più moderato, kwart is halve) kan men wel begrijpen. Het is mijn vaste overtuiging dat Brahms, als hij ten tijde van Stamitz had geleefd, al zijn allegri non troppo eenvoudig allegro, zonder meer, had genoemd. Maar omstreeks '70, '80 was men er reeds lang toe gekomen van een eenvoudig allegro van Mozart of Beethoven een soort presto te maken (Clementi's bravoureschool!). En dus behoort men de indicatie ‘non troppo’ slechts op te vatten als ‘niet gejakkerd!’ En dit is iets anders dan: trekken! |
|