Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdKerkgezang - Die Jahreszeiten van Haydn
| |
[pagina 614]
| |
Maar men moet zulk een uitvoering bijgewoond hebben om zich weer eens rekenschap te kunnen geven van de innige poëzie der korte inleidinkjes die de stemmingen der jaargetijden oproepen, en van de rijkdom, de volheid der ensembles waarin de menselijke stem zich paart aan de instrumenten om het feest der lente te vieren, of het jachtfestijn, of de wijnoogst... Prunières had dan ook wel een zeer voortreffelijke uitvoering bijgewoond. Het Amsterdamse Toonkunstkoor had hem volstrekt betoverd!: ‘On connaît la perfection des choeurs du Toonkunst. Il n'existe sans doute rien en Europe qui leur soit comparable!’Ga naar voetnoot34 Maar het gaat op het ogenblik over de koren van de Vereeniging voor Kerkgezang. En in dit verband kan ik het artikel van de Parijzenaar niet langer gebruiken... Ik heb één grote, kardinale bedenking tegen de opvattingen van de directeur, de heer Van der Blij en dat is: het tempo. Alles werd te traag. Niet veel in de regel; doch juist te veel. De heer Van der Blij neemt geen te brede tempi (waardoor de zaak te gewichtig zou gaan lijken), doch: te trage. Zodat het te slap ging klinken. Ook de uitspraak blijft een van Kerkgezangs achillespezen. Met de zuiverheid, de zekerheid van inzetten heeft deze vereniging in de regel niet te kampen; alles klonk degelijk bestudeerd. Ik kom tot de solisten. CaroGa naar voetnoot35 en Van Tulder zijn, natuurlijk, op dit terrein zo goed thuis als een jachtopziener in zijn bossen (men ziet uit dit goedbedoelde beeld dat de pastorale tendens van het geval zich zelfs tot in de kritiek laat gelden!). Mia Peltenburg, die ik thans voor de tweede maal in zeer korte tijd te horen kreeg, kan ik niet met drie woorden kritiseren. De Hanne-partij ligt haar zonder de minste twijfel psychisch vele malen ongunstiger dan de solo uit Mahlers Vierde.Ga naar voetnoot36 Ik kan dit, helaas, geen bevredigende prestatie noemen. Ik weet van Mia Peltenburgs smaak, van haar ontwikkeling, van haar sympathieën op dit ogenblik nog niets. Maar ik waag de veronderstelling dat zij zich vooral aangetrokken zal gevoelen tot de muzieken met een grotere, geconcentreerde psychische geladenheid. Er is een categorie jonge musici die het even-aanduidende der nieuwerwetsere zaken zeer scherp aanvoelen en soms zelfs verrassend weten te doen begrijpen. De zogezegd ‘klassieke’ muziek, uitgezonderd misschien Bach, Joh. Seb., | |
[pagina 615]
| |
heeft dan echter hun hart niet meer. Dat zijn veelal de lieden wier fundament boven Wagner ligt. Deze pianisten spelen dan bij voorkeur moderne composities, Bach en Chopin; deze zangeressen zingen dan vooral Hugo Wolf en wat na hem kwam. Deze categorie is nog niet zeer talrijk, doch ik vrees: ze zal het worden. Ik weet niet zeker of ik Mia Peltenburg daar ook toe moet rekenen, doch het is zeker dat zij haar Haydn zong juist op de manier dezer artiesten. Daar is namelijk veel te waarderen, doch wij missen méér: naïviteit, ‘Singseligkeit’, enthousiasme. Dit is het wat de reactionaire kritiek, als ze er de lucht van krijgt, in ‘de modernen’ zo verfoeit. En, in trouwe, ik kán het billijken. Nu mag men mij deswege reactionair heten, doch ik eis: universeelheid van een kunstenaar. Wanneer men niet mét Haydn een kleine jongen kan zijn, mét sommige romantici een verliefde dwaas, dan moet men ze niet zingen. Een Europees musicus behoort zich alles aan zijn verleden, aan zijn beschaving gelegen te laten liggen, wil hij in plaats van waarachtig modern niet modieus worden! Hoe zei het ook weer Schumann: ‘Alles Modische wird wieder unmodisch!’ Mia Peltenburg is op het ogenblik voor een Haydn nog lang niet naïef genoeg. (En dit is waarlijk geen anomalie!) Vocaal kan zij Die Jahreszeiten natuurlijk best aan - maar er is, zélfs in een Haydn, meer. |
|