Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 599]
| |
1 januari 1922
| |
[pagina 601]
| |
Muziekkroniek VII - Na Diepenbrocks dood
| |
[pagina 602]
| |
zich ontwikkeld heeft in een richting die Diepenbrock zelf moest afwijzen’Ga naar voetnoot5 en ook, ik houd van Diepenbrocks kunstwerken op een wijze die ik in dit verband niet nader kan omschrijven. Ik kan niet schrijven over het onderwerp Diepenbrock-en-ik, gelijk sommige mannen van Tachtig dat deden - slechts ten dele elegant en verkwikkend, zoals bijvoorbeeld Lodewijk van Deyssel [in] ‘Persoonlijke herinneringen’ (De Nieuwe Gids van juni 1921). Ik wil niet over hem schrijven op de wijze gevolgd door alle muzikaal bevoegden. Ik wenste zijn meesterwerken te waarderen buiten het al te tijdelijke verband, los van mijn eigen muziekkritische opinies over de evolutie der muziek van Vandaag. Misschien zal ik over tien jaren zakelijk en gedocumenteerd kunnen schrijven over Diepenbrocks betekenis voor de (Nederlandse? internationale?) muziek - nu nog niet.Ga naar voetnoot6 Ons ontbreekt afstand. Niemand kan misschien heden ten dage meer dan Persoonlijke Herinneringen ten beste geven en wat die waard zijn...? Het zijn in het gunstigste geval details die onze blik op een figuur, door zijn dood noodzakelijk tot Historie geworden, slechts kunnen vertroebelen. In het gunstigste geval - bijna altijd minder. Lees de periodieken, lees de voze, de opgeblazen enthousiasmen. Proef de krokodillentranen, zie hoe zanger A. de meester ‘mocht helpen’ door in de binnenkamer zijn nieuwe scheppingen te zingen; zie hoe literator B. over zijn vriend Fons daast, neen, neen, niet over zijn vriend Fons, doch langs hem heen, over zijn eigen belangrijke en koninklijk goedgekeurde ikheid. De Hollander doet liever niet aan enthousiasmen. Dat schaadt niet. Maar hij fingeert ontroering, hij werkt met oververhitte appreciatie, en dit is erg. Holland, zelfs (neen, vooral) muzikaal Holland verstaat van Diepenbrocks muziek nog geen jota. Hij zelf noemde de dispositie van onze grootste dirigent ‘een geheel onhollandse muzikaliteit’.Ga naar voetnoot7 Maar was Diepenbrocks eigen muzikale mentaliteit niet veel meer nog ‘onhollands’? ‘Hollands’, och arme. Dat was vooral Boertig, of Ernstig. In het eerste geval ging het niet zonder de vaderlandse klompen, in het tweede geval was de muziek van Wagner of (liever nog) van Brahms - en er waren vele nationalistische of provinciale apotheosen en veel zelfgenoegzame tevredenheid. Veel verder dan Willem LeevendGa naar voetnoot8 | |
[pagina 603]
| |
waren we nog niet gekomen. Het buitenland, zelfs het uiterst vriendschappelijk gezinde Duitsland vóór 1914, nam onze hele representatieve Hollandse muziekproductie waar met dezelfde nieuwsgierige belangstelling waarmee ze Marken en Broek-in-Waterland plachten te vereren. Wanneer men nu rekening houdt met de manier waarop Holland tot de oorlog toe bijna uitsluitend muziek maakte, de zoetsappige, huisbakkene, goedronde en kerkkostersmanier, wanneer men gadeslaat hoe wij parasiteerden op Leipzig, Berlijn en Keulen, hoe vroom wij onze één-Wagner-opvoering-per-jaar bijwoonden - wanneer wij de moed hebben onze sulligheid van toen-al in te zien, dan groeit Diepenbrocks tengere figuur tot een reus. Pas ná 1914 bezon men zich op de lakeienrol die wij jarenlang gespeeld hadden. En toen was het opwindend soms om gade te slaan hoe snel en radicaal wij ons van de in wezen zo onhollandse dogma's bevrijdden. Doch bij alles wat geschiedde, al gebeurde dit ook geheel in Diepenbrocks geest, bleef de meester op de achtergrond. Misschien dirigeerde hij eens een van zijn werken; Noordewier zong eens een Hymne;Ga naar voetnoot9 Heuckeroth speelde een enkele maal de Marsyas-muziek; Royaards bracht zijn Faust, later de Elektra - het bleven successen sans lendemain. Doch nu is hij dood, nu komt de tijd voor ons, necroforen.Ga naar voetnoot10 Nu kunnen wij versjes gaan maken en constateren, naar aanleiding van die geesteskinderen, dat Verzen maken zonder meer een nuchter en gemakkelijk kunstje is...Ga naar voetnoot11 Nu kunnen we een fonds gaan stichten, met een bestuur, en met veel collegialiteit, om zijn werken uit te geven - het mocht wat! Het is te laat, te laat! Gevloekt zij ons Hollandse beidtuwtijd - Kronos lacht, hij schatert om onze beiaardiers: links, rechts, een stapje vooruit, twee achteruit, voorzichtig, voorzichtig, maak de slapende honden niet wakker - pas op, pas op, de buren zullen je horen... Zo hebben we ons altijd gedragen ten opzichte van de groten, van wie nu ook Diepenbrock weer gestorven is. Wij hebben onze tijd gebeid, misschien wel dubbel, we hebben hém zijn tijd laten missen. Niet veel, maar een twintig jaren, en wat beduidt dit, nietwaar? De hele maatschappij is pas twintig eeuwen achterop. Diepenbrocks tijd was 1900 geweest. Toen schreef hij zijn voortreffelijkste werken - hij kon ze opbergen, in zijn mooie kist. Er was geen publiek voor Alphons Diepenbrock... Ik zie geen heil in de postume uitgave zijner werken,Ga naar voetnoot12 ik verwacht geen algemener begrijpen van zijn persoonlijkheid door middel der duizend en één Persoonlijke Herinneringen. Zijn tijd is, voorlopig, verbeid. Het ogenblik waarop zijn grandioze Hymnen zouden hebben geresoneerd in de harten der edelsten, is voorbij. Het insipide Heden voelt niet meer edel, het Heden, vooral, heeft geen tijd. Wij hebben te veel waardeloze rimram aangehoord in hetzelfde gamma waarin Diepenbrock zijn meest | |
[pagina 604]
| |
persoonlijke ontroeringen neerschreef. Wij verwachten te stellig en met te veel recht dat er op een bepaald hoogtepunt een verminderd septiemakkoord zal grijnzen; het is alles te zeer verpopulariseerd. Ook Joh. Seb. Bach scheen in zijn dagen helemaal niet zo iemand bijzonders: allemandes, goed sluitende fuga's schreef iedere schoolknaap. De tijdgenoot hoorde maar weinig onderscheid tussen een gigue van Bach en een van laat ons zeggen Mattheson. Ik vermoed: om zijn werken niet roemloos en spoorloos in de tweede, eeuwige dood te zien verzinken, zullen wij ons tot Diepenbrock nog moeten bekeren. Hij ontmoette zijn publiek niet toen het zijn tijd was. Hij, en hij alleen, had recht gehad op de roem, de eer, de macht, die toentertijd en nu nog steeds het halfhonderd talentvollen elkander betwisten. Maar Diepenbrock kreeg geen enkele kans - hij bleef afzijdig, geëtiketteerd als dilettant door het numeriek sterkste deel der collega's. Hij was geen directeur van mannenkoren, hij was geen pianomeester, hij bekleedde geen functie en dus bleef hij verdacht bij de mannen van het vak. Hij heeft geleden onder alle tegenheden waaronder de Groten, de Vinders van alle landen en alle tijden ‘behoren’ te lijden... Onbegrip, onzaakkundige bewondering en zakelijke, maar foutief ingestelde miskenning. Daar waren nog de speciale torturen voor de enthousiaste Diepenbrock: de kilte, de stijfheid, het betweterige calvinisme; muzikaal uitgedrukt: de Brahms-dispositie der vaderlandse musici. Het heeft hem gemarteld, het heeft hem neergeduwd op het eind van zijn leven, doch, na alles: dit noodlot kon hij wel aan. Het leven van Diepenbrocks Holland had niet veel houding - en dat heeft hem onnoemelijk leed gedaan. In weinig landen van Europa immers determineren de besognes van alledag een leven gelijk bij ons, nergens wawelt de lugubere uniformiteit obsedanter en in slechter toilet. Ja, wel zeer terecht verwensen de besten, verachtte ook Diepenbrock de daaglijkse gewigtigheden onzes burgerlijken levens... Doch hoevele malen houdinglozer, ambitieuzer, kil-hartstochtelijker was Holland niet bij Diepenbrocks dood... Rond de doodsbaar van een mens van (desnoods schijnbare) betekenis prosterneert zich Holland op zijn ijverigst, op zijn zieligst. Nooit werd het representatieve intellect, werd de hartelijke kunstbeschermer zó macaber aanschouwd. Holland is wél het voorbeschikte land voor de Begrafenissen. Lezer, wanneer gij tot hiertoe zijt gekomen en geïndigneerd hoofdschudt over de ontevredenheid dezer divagatie, ga niet verder. Ik zal u niets over Diepenbrock verhalen, noch over zijn muziek. Het lot heeft het mij bespaard een necrologie te schrijven, een actueel artikel met feitjes, met uitroeptekens, met ikvinds, geconcipieerd met een traan in de pen en een lodderoog. En nu zal ik een opstel over een deel van Diepenbrocks composities misschien later publiceren... wellicht. Het dringt nog niet. Nodig is: dat gij Diepenbrocks muziek hoort, niet dat gij er uit de tweede hand over kunt meespreken. En ik meen dat de muziek ouder rechten heeft dan het Commentaar. De muziek werd weliswaar in de laatste jaren meer een zaak om daarover te spreken dan om er zwijgend naar te luisteren, in te leven gedurende de luttele ogenblikken harer materialisatie. Maar niemand zal van mij verwachten dat ik de verhouding kunst-debatingclub de meest wenselijke vind - niettegenstaande ikzelf in mijn praktijk de Muziek dag in dag uit kritisch moet bespreken. | |
[pagina 605]
| |
Lezer, concertbezoekend Hollander, dring aan op een, zij het dan ook geïmproviseerde, Diepenbrock-cultus. Zelfs nu nog. Raak niet verder in het moeras der volksliederlijke Hollandsheden op klompen. Daar ligt geen toekomst - neen, het heden is daar reeds lichtjaren gaans voorbij. Om Diepenbrocks muziek te verstaan behoort men, muzikaal, slechts groter te denken: bepeins de noodzakelijkheid van Diepenbrocks profetische kopers, tast de welvingen, altoos edel, zijner vioollijnen mee, verdiep u in de grondeloosheden zijner donker-onrustige bassen, bezin u op de oude ontroeringen waarvan zijn hobo d'amore fluistert. Eis, concertbezoeker, de uitvoering zijner tientallen grote werken, en luister dan, zwijgend. Daarna kan ik voor u exact waarderen, ontleden; kunnen wij ontledend bewonderen en liefdevol overschouwen wat hij deed. Nu, hier, na zijn sterven, past u en mij slechts een eerlijk inzicht in onze houding te zijnen opzichte. Naderhand, wanneer wij Diepenbrocks Herinnering recht hebben gedaan, wanneer men de Dode heeft gegeven wat wij de Levende hebben onthouden: onze oren, onze harten - naderhand, misschien, zullen wij het recht tot kritiseren hebben. Doch laat ons het aantal artikelen over een fictie niet met één vermeerderen. De muziek, ook hier in Holland, iriseert reeds in andere sferen. Veel wat Diepenbrock nog gebonden hield, hebben wij voorgoed losgelaten: tonaliteiten, functies, formalistische constructies. Veel extase zal wellicht verbleekt blijken, veel rust zou trekvoeten. Ik vrees: sommige scribenten over twintig, vijftig jaar zullen Diepenbrock een Voorloper noemen. En dan zal het hem misschien gaan als Bruckner, die pas ‘mag’ klinken, nadat zijn adept Gustav Mahler de concertpodia en de zinnen der mensen veroverd heeft. En het zou evenzeer ten onrechte zijn. Elke grote, elke Vinder is Wegbereider. Maar het ware de Geschiedenis vervalsen, zo wij slechts Annonciateur doopten wie Vernieuwer was. Wij, tijdgenoten, leven de Geschiedenis van Morgen. Wee ons, zo wij in plaats van Historie Partijpolitiek dicteerden... |
|