Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe Utrechtse dirigentenkwestie
| |
[pagina 585]
| |
veronderstelling ver van zich en zei nagenoeg woordelijk: ‘Als bewijs hoeveel ik voor uw orkest en u gevoel, kan dienen dat het mij persoonlijk zeer spijt dat bij gebrek aan een ander de heer Pijper als muziekredacteur is aangesteld, omdat ik vrees dat deze tegenover u niet objectief zal kunnen blijken te zijn.’ Op de verklaring van onze hoofdredactie dat zij de heer Pijper bij diens benoeming als muziekredacteur de voorwaarde stelde zijn adviseurschap van Tivoli onmiddellijk op te geven, waarop deze dadelijk op die voorwaarde inging, reageert de heer Van Gilse als volgt: Indien dit juist is, kan alleen de verklaring zijn dat de heer Pijper zich niet daaraan gehouden heeft. Hoe is het anders mogelijk dat het Tivoli-bestuur in het Utrechtsch Dagblad van 29 november 1919 (de heer Pijper was toen toch reeds muziekredacteur?) de lof zingt van zijn adviseur, in casu de heer Pijper? En veel langer nog heeft de heer Pijper een deel van zijn taak, de redactie van de Tivoli-gids, volgehouden. Ten bewijze haalt de heer Van Gilse aan dat in het afgelopen seizoen, toen de scheiding tussen U.S.O. en Tivoli een voldongen feit was, hij door een vergissing een drukproef van een Tivoli-programma ontving, voorzien van correcties en kanttekeningen van 's heren Pijpers hand. Ten slotte kritiseert de heer Van Gilse de objectiviteit en oprechtheid van de heer Pijper. Daar het Utrechtsch Dagblad in dit verband heeft gesproken van een ongemotiveerde klacht, schrijft de heer Van Gilse ter staving zijner bewering: Het is niet weg te praten dat vóór bepaalde gebeurtenissen, in de winter 1918/1919 de heer Brandts Buys tijdelijk vervangend, de heer Pijper met veel warmte over mij schreef, al laat ik daar of hij het meende. Dat de heer Pijper zich vroeger waarderend, maar naderhand ongunstig over de heer Van Gilse uitliet, toont deze door citaat en nadere uiteenzetting aan. Het slot van het ingezonden stuk in Het Vaderland betoogt onder andere dat het Utrechtsch Dagblad geen goede zaak verdedigt en dit ook wel weet.
De redactie van Het Vaderland zelve bespreekt de Utrechtse dirigentenkwestie eveneens naar aanleiding van het ingezonden stuk van de heer Van Gilse. In ons hoofdartikel stond geschreven: ‘Indien de heer Van Gilse zou geschreven hebben dat de scherpe toon van de heer Pijper hem hevig had geïndigneerd, dan had hij zeer velen achter zich gehad.’ Het Vaderland tekent hierbij onder andere aan: Zeer velen in Utrecht zijn dus met de heer Van Gilse hevig geïndigneerd over de kritieken van de heer Pijper. Maar nu raken zeer veel mensen niet hevig geïndigneerd om de scherpe toon van een kritiek. Men kan die toon afkeuren, een enkele zal er verontwaardigd | |
[pagina 586]
| |
over worden, maar dat zeer velen hevig verontwaardigd zijn, dat duidt er toch wel op dat die kritieken niet alleen scherp van toon zijn, maar dat ze zeer onbehoorlijk zijn. Ook de Nieuwe CourantGa naar voetnoot33 houdt zich met de aangelegenheid bezig in een kort stukje. Wij citeren er het volgende uit: Van onze zijde nog dit. In de bespreking van het geval lazen wij nogal eens over de ‘onvriendelijke’ toon die de heer Pijper bij het verkondigen van zijn mening aanslaat. Niet de toon echter, maar de juistheid van de uitgesproken mening geeft deze haar waarde, al mag zeker niet vergeten worden, en vooral niet door de beoordelaar zelf, dat de toon kenmerkend is voor de man die haar bezigt. De NRC, ten slotte, zich bezighoudende met het Utrechtse conflict, laat zich als volgt uit: Onzerzijds een enkele opmerking; dan zullen wij het geval als afgedaan beschouwen. De verklaring die de heer Pijper omtrent zijn zeer veranderde houding jegens de dirigent Van Gilse geeft, is wel héél zwak. Voor het overige herinneren wij aan ons eerste stukje: de dirigent Van Gilse is geroepen om het muzikale leven te Utrecht te leiden; om daar krachtig te regeren, stand te houden; is zijn gezondheidstoestand echter van dien aard dat krantengeschrijf - wie dwingt hem recensies te lezen, waarvan hij persoonlijk de stellige overtuiging heeft dat ze niet zuiver zijn? - in staat is hem uit zijn evenwicht te brengen, dan trede hij af, zonder een ultimatum te stellen dat, zo het verwezenlijkt werd, tot ongehoorde toestanden zou moeten leiden.Ga naar voetnoot34 Wij vermelden hieronder nog hetgeen Het CentrumGa naar voetnoot35 van heden over de kwestie schrijft: Een onzer lezers zendt ons een uitvoerig stuk toe over deze kwestie. Wij geven er slechts het volgende van, dat genoegzaam aantoont in welke richting de sympathieën van de inzender zich bewegen: | |
[pagina 587]
| |
Laten wij de inzender maar onmiddellijk in zijn verwachtingen teleurstellen; wij zullen zulk een stap niet doen. De heer Van Gilse heeft sympathiebetuigingen van het publiek ontvangen op het eind van het vorig seizoen, toen prof. Ovink een manifestatie tegen de criticus van het Utrechtsch Dagblad wist te bewerken. Als we ons goed herinneren, heeft de heer Van Gilse zich daarbij ‘zeer behaaglijk’ gevoeld. Welnu, het staat alle bewonderaars van deze dirigent vrij hem ieder jaar zulk een verrassing te bereiden; een soort van eerherstel tegenover de opmerkingen van Pijper. En als dan de vox populi is dat Pijper ongelijk heeft, waarom laat men hem (zoals de NRC terecht raadde) dan niet kalm aanschrijven? Wij tekenen hierbij aan: Onze hoofdredacteur heeft in ons avondblad van laatstleden donderdagGa naar voetnoot36 het laatste principiële woord over deze kwestie gesproken en zal er verder niet op terugkomen. Dit neemt niet weg dat, wanneer er omtrent onze muziekrecensent en ons geheel verkeerde voorstellingen en onjuiste feiten worden verkondigd, wij zo vrij zullen zijn die met een enkel woord recht te zetten. De voorstelling van de heer Van Gilse dat onze hoofdredacteur in een onderhoud met hem op een zondagavond in november 1919 zijn twijfel omtrent de onpartijdigheid van de heer Pijper zou hebben uitgesproken, is onjuist. Wij zijn ervan overtuigd dat de heer Van Gilse hier dwaalt te goeder trouw, maar niettemin: hij dwaalt. Wat het adviseurschap van Tivoli van de heer Pijper betreft: wij verwijzen hier naar onze pertinente verklaring in ons hoofdartikel van donderdagavond. Afstand van dat adviseurschap was van de zijde van onze hoofdredactie positieve eis. | |
[pagina 588]
| |
De heer Van Gilse komt verder met een mededeling die ons eenvoudig stupéfait heeft doen staan. Hij zou een gecorrigeerde drukproef hebben ontvangen van een Tivoliprogram lang na het in functie treden van de heer Pijper als recensent! Wij hebben tevergeefs ons afgevraagd hoe de heer Van Gilse aan die voorstelling komt? Toch niet op grond hiervan dat de heer Pijper een inleiding schreef in de Tivoli-gids van het werk dat door hemzelf gecomponeerd was en uitgevoerd werd?Ga naar voetnoot37 Dit zou toch wel kras zijn, indien uit het feit dat een componist een inleiding schrijft tot zijn eigen werk, diens partijdigheid tegenover een dirigent zou worden afgeleid. Dit is de enige maal dat de heer Pijper na zijn definitieve beëindiging van zijn medewerking aan de Tivoli-gids daarin heeft geschreven. En voor deze ene gelegenheid kon, terecht, een uitzondering gemaakt worden op een streng volgehouden principe. Wat nu de verandering in de waardering van de heer Pijper ten opzichte van de prestaties van de heer Van Gilse betreft, de heer Pijper zal daaromtrent in ons blad een gedetailleerde uiteenzetting geven, aantonend aan de tekst zijner kritieken dat de heer Van Gilse hier een geheel valse voorstelling van zaken geeft.Ga naar voetnoot38 De heer Pijper heeft niet anders gedaan dan zijn oordeel over de heer Van Gilse steeds nauwkeuriger formuleren. Over de toon van 's heren Pijpers kritieken een enkel woord. Waarom zouden wij ontkennen dat de heer Pijper scherp schrijft en dat scherpe, positieve kritiek velen onwelgevallig is? Maar het is niet de taak van een courant de velen te behagen met verwaarlozing van het kritisch beginsel. Indien onze hoofdredacteur de heer Pijper verzocht heeft de toon - niet de inhoud van zijn oordeel - te matigen, dan is dat louter en alleen omdat ons blad, waar door de stroom van persartikelen de opgewondenheid zozeer wordt opgeblazen, alles in het werk wil stellen om de sfeer niet nog meer in gloed te zetten. Indien de heer Van Gilse een gelijke gezindheid had, dan zou alle geschrijf spoedig tot het verleden behoren en er van een Utrechtse muziekkwestie geen sprake zijn. De heer Pijper behoudt echter volledige vrijheid onbewimpeld zijn mening te uiten, omdat wij die mening achten in het belang der kunst. De heer Van Gilse heeft met zijn persstormpje geen goed werk verricht. Wij schreven: ‘buiten zijn bestuur om blies hij dat stormpje aan’. Ja zeker, hij geniet als ieder Nederlander de vrijheid van gedachte-uiting, maar waar hij een bestuur, dat hem zozeer de hand boven het hoofd hield, voor ernstige feiten stelde, daar had dat bestuur toch wel enig moreel recht door de heer Van Gilse bij zijn huidig optreden te worden gekend. De heer Van Gilse heeft dat niet gedaan, evenmin als hij ooit heeft gepoogd met onze hoofdredacteur, die voor hem openstond, zijn grieven vriendschappelijk te bespreken. Nee, een dolkstoot achter in de rug is de heer Van Gilse liever. En aan het opgrabbelen van allerlei persoonlijks, van halfjuiste en onjuiste voorstellingen geeft hij de voorkeur boven een otium, benuttigd tot herstel van gezondheid en daarna een kalm weer opnemen van de dirigeerstok teneinde revanche te nemen op de heer Pijper door zijn kunstzinnige prestaties! | |
[pagina 589]
| |
Men handhaaft zijn reputatie als kunstenaar niet door persgeschrijf, wel door rustig en kalm, fier en hoog door te gaan met het dienen der kunst. En bij de beoordeling van de heer Pijper moet uitsluitend te rade worden gegaan met de vraag of de heer Pijper al dan niet gelijk heeft in zijn oordeel, gelijk de Nieuwe Courant zeer terecht opmerkt. Wij zouden wel eens gaarne een enquête houden bij onze deskundige lezers; wij zouden wel eens gaarne het oordeel vernemen van het orkest, welks stem tot dusver om begrijpelijke redenen niet is vernomen. Wij geloven wel de heer Van Gilse te sparen door onze enquête achterwege te laten. En nu heeft een Haagse courant, die absoluut van Utrechtse toestanden en hun achtergronden niet op de hoogte is, haar neus gestoken in zaken waaromtrent zij maar halve wetenschap heeft. Wij hebben het verweer van de heer Van Gilse aan onze lezers bekendgemaakt om zo objectief mogelijk die lezers in te lichten. Had de heer Van Gilse, in overeenstemming met de journalistieke usance ons artikel in ons blad beantwoord, ons blad had voor hem opengestaan. Enige ingezonden stukken die ons nog over deze zaak bereikten, plaatsen wij binnenkort.Ga naar voetnoot39 Ten slotte: wij zullen ons door geen dirigent laten ringeloren. Een beoordelend criticus terug te trekken omdat de beoordeelde kunstenaar dat wil, het zou beduiden een moord op de kritiek in het algemeen. En hiertoe lenen wij ons niet, al spint de heer Van Gilse eindeloos voort aan zijn Shéhérazade van Wahrheit und Dichtung!Ga naar voetnoot40
Redactie UD |
|