Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdHet muziekconflict
| |
[pagina 577]
| |
nog mee dat het uitvoerigste interview voorkwam in Het Vaderland van zondag 18 december. Onze muziekredacteur, die zich door enkele opmerkingen in dat interview gekrenkt gevoelde, zond aan de hoofdredactie van het Haagse orgaan een ingezonden stuk, hetwelk wij hieronder ter kennisse onzer lezers brengen.
In Het Vaderland van 18 december verscheen een artikel over de Dirigentenkwestie in Utrecht in de vorm van een interview met de heer Jan van Gilse. De vele onjuistheden en halve waarheden welke daarin voorkwamen, vormden voor onze hoofdredacteur een onderwerp van beschouwing in het Utrechtsch Dagblad van maandag 19 december, avondblad. Ik kan mij dus ontslagen achten van de verplichting dit interview, dat mijn naam op vele en onverantwoordelijke manieren in het geding brengt, punt na punt te volgen. Doch ik wilde de gastvrijheid van uw kolommen vragen voor de volgende notities: Niet ik heb mij schuldig gemaakt aan ‘journalistieke ondermijning van het gezag’ des heren Van Gilse; de heer Van Gilse heeft zélf zijn autoriteit als dirigent, als kunstenaar verspeeld door het gehalte zijner uitvoeringen. De criticus signaleert slechts; ik heb mijn taak aan het Utrechtsch Dagblad ook nimmer gehouden voor iets anders - laat dit de heer Van Gilse gezegd zijn. Ten tweede: ik stel het op prijs ook persoonlijk vast te stellen dat er van enigerlei rancune tussen de heer Van Gilse en mij geen sprake is - hoe overbodig deze mededeling na het buitengemeen heldere en zakelijke artikel van dr. Ritter ook zijn moge. Doch bovendien! Zelfs wanneer de bemoeiingen van de heer Van Gilse oorzaak zouden geweest zijn van het niet uitvoeren van een mijner werken door Mengelberg in Utrecht - jaren geleden! - dan nog zou dit voor een eerlijk criticus geen motief gevormd hebben om de dirigentenprestaties van de heer Van Gilse in een minder gunstig licht te stellen. Ik protesteer met de meeste nadruk tegen de verdachtmakingen, vervat in dat gedeelte van het interview. De heer Van Gilse heeft concert na concert, jarenlang, de gelegenheid gehad onze bezwaren tegen zijn leiderschap te ontzenuwen, door de muziek. Hij kiest evenwel de weg van het verlof vragen, de weg der perspublicatie - en, mij genoodzaakt ziende hem op dit laatste pad te volgen, laat ik het gaarne en rustig aan de beoordeling van het intelligentere en muzikale deel onzer lezers over of dit de juiste manier is, al dan niet. In de laatste plaats wens ik nog recht te zetten dat mijn oudere artikelen over Van Gilse, de dirigent, rekening moesten houden met het totale gebrek aan orkest-, aan musiceerroutineGa naar voetnoot21, waardoor zich zijn dirigeren vlak na zijn benoeming hier in Utrecht scheen te onderscheiden; en dus viel daar relatief meer te waarderen dan enige jaren later. Men leert het handwerk van het dirigeren echter in een betrekkelijk korte tijd of men leert het nooit. De heer Van Gilse heeft het niet geleerd en dus behoor ik als criticus te signaleren: een gebrek aan dirigeerdispositie; wat, ik erken dit, vele malen erger is dan een gebrek slechts aan routine, zoals ik voorheen vermoedde. | |
[pagina 578]
| |
Mijn houding tegenover de componist Van Gilse veranderde in die drie jaren onzer onvrijwillige samenwerking niets hoegenaamd en ik ben nieuwsgierig te vernemen waarop men de bewering van het tegenovergestelde baseert. Doch uit de aard der zaak had ik bijna uitsluitend met de dirigerende Jan van Gilse te maken. Laat ik deze paar regels, die enkele beweringen uit het interview-Van Gilse bedoelden recht te zetten - beweringen die mijn artiestschap, mijn eer als criticus aantastten - besluiten met een kort citaat uit de muziekkritieken van de oude heer Berckenhoff - die wel door niemand van te grote felheid beticht zal worden: Men kan een artiest en zelfs een groot artiest zijn en een slecht dirigent; waaruit geenszins volgt dat slechte dirigenten goede artiesten zijn. Zal het menigeen naïef schijnen tegen deze laatste gevolgtrekking te waarschuwen, het schijnt ons niet overbodig, omdat over de kunst van het dirigeren nog wonderlijke opvattingen in omloop zijn. Niet alleen bij leken - maar ook bij musici. Dit hier is een citaat uit een werkje dat in 1915 verscheen - lang dus vóór er van Utrechtse dirigentenkwesties sprake was. Hoe ongelooflijk dat ook schijnen moge...
Dit artikel werd in zijn geheel door de heer Pijper toegezonden aan Het Vaderland, dinsdag laatstleden, vóór de beantwoording door dat blad van ons eerste hoofdartikel over deze zaak.Ga naar voetnoot23 |
|