Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdOpera - Tiefland van d'AlbertGa naar voetnoot360
| |
[pagina 545]
| |
Ik noteer dit gaarne en het spijt mij dat ik daar moet bijvoegen dat de Schouwburg zeer slecht bezet was. Misschien had men te weinig publiciteit aan de voorgenomen opvoering gegeven, misschien, of neen, wel zeker trekt de naam Laagland hier in Utrecht niet als in Amsterdam. Ik bejammer dit, niet voor de opera van d'Albert - integendeel, ik wens haar een spoedige en algemene vergetelheid - doch: ik vrees dat het de Nationale Opera zal afschrikken, nóg meer dan thans reeds, om hier te komen met het betere deel van haar repertoire. Ik vraag bij herhaling om de Meesterzangers - maar wanneer de directie het niet aandurft, vanwege de ook ditmaal weer slechte recette, dan zal ik dat, begrijpend, billijken. De naam Laagland, vertaling van Tiefland - ja. Voor ons, laaglandbewoners, zegt het iets anders, roept het andere associaties op dan voor de Duitsers, het gepredestineerde publiek voor kunstproducten als deze opera. Laagland schijnt ons niet in de eerste plaats de tegenstelling van bergland; het spreekt voor een Hollander vanzelf dat operahelden (bijvoorbeeld) handelen gelijk ze hier ‘alleen in het laagland’ plegen te beminnen, te konkelen, te moorden, met of zonder gebeden tot verheffing, met of zonder een kleine klikspaan (Nuri), ter nog meerdere vulgarisatie van het toch al lage plan. De metafysica van het geval gaat dus in den beginne al voor vijftig procent teloor. Ik zeg overigens niet dat ik dit een gemis vind - integendeel. Ten tweede knaagden de jaren aan de opera als kunstwerk. Im TieflandGa naar voetnoot361 is van 1903 en in deze achttien jaren is de tijd gaan schuren aan al wat maar te bereiken viel. Dat was hier heel wat. Niets veroudert spoediger dan het effect, niets is ook spoediger zijn ontroeringsvermogen kwijt dan dit soort chromatische muziek, slap van constructie, geassimileerd van ritmiek, oneigen van melodiek. Het is niet klassiek, noch modern - lang niet. Het is zelfs noch ouderwets, noch nieuwerwets. Het is dat niet eens. De muziek van d'Albert is slap, is larmoyant, bont, onrustig, ze is slordig. Aan de eisen die wij aan het werk van een kunstenaar moeten stellen, aan de eisen die een kunstenaar aan zichzelf behoort te stellen, voldoet ze nooit of nergens. De thema's hebben wil noch ruggengraat, er is geen seconde bezinning, er klemt geen moment waarop iets geconcentreerd werd; het zijn quasi-geheimzinnige pianissimo's (doch daar viel niets te verbergen!), dwalende naar een exuberant fortissimo, dat, al naar de situatie op het toneel, vreugde ‘schildert’ of smart, hartstocht of plagerij. Of omgekeerd. Eugen d'Albert behoorde als componist tot de falanx der talenten die een periode der muziekgeschiedenis hielpen bepalen. In dit geval post-Wagner. Het is, in trouwe, dan wel een jammerlijk geestesarme periode geweest! Een tijdperk waarin de ziekte, verisme genaamd, veel geesten besmetten kon - een periode waarin het Veel kwam in de plaats van het Goed - een tijd waarin men theater maakte en successen oogstte, het effect diende en de muziek bestal. Gij wenst dat ik u d'Alberts epigonendom bewijs uit zijn werk? Stel dan vast dat dit soort compilatoren ‘bij’ is, dat ze even grif lenen van Richard Strauss als van Mendelssohn, als van Bach. Herinner u Gounods Faust, de kermisscène, die | |
[pagina 546]
| |
getypeerd wordt door het meeblazen van een bepaald triviaal themaatje door de solotrompet. Dat was, in 1859, een trouvaille. Wat is datzelfde in 1903? Het enige verschil is dat het effectje in Tiefland slechts drie alledaagse juffrouwen typeert - en dit verschil is niet essentieel. Herinner u ook Walthers Preislied uit de Meistersinger (hier: het Voorspel); herinner u Bizets Arlésienne-suite; herinner u Wagners typering van Parsifal, in de eerste akte; herinner u Pinkerton uit Butterfly - herinner u... alles wat ge maar wilt, doch er zullen altoos meerdere atomen Tiefland bij zijn. Ik haat zulk soort muziek. Het is knutselarij met eenmaal geschapen schoonheden. Het is verdunnen, het is verminderen van anderer waarachtigheid. Men behoort geen plagiaten naar de geest toe te laten - dit is erger dan het ‘overnemen’ van een effect, van trucs. Wanneer iemand niets invalt, behoort hij te zwijgen... Zou men dit thans reeds zijn gaan inzien? Ik vrees! Ik vermoed: de muziek zal, als kunst, eerst gans en al van de markt des levens moeten verdwijnen, ze zal, als kunst, slechts nog uit vocatie, uit liefde beoefend moeten worden, vóór wij weer de artistieke wetten op haar mogen toepassen. Het begint daar reeds op te lijken... Wat werd er, na Debussy, na enkele stukken van Stravinsky, nog geschreven dat een kiem van waarlijk classicisme bevat? Operamuziek alvast geen... De courantenkolommen zijn te nauw om meerdere onvoldoenden van de componist d'Albert op te sommen; ze zijn ook niet de plaats om daar over een periode der muziekgeschiedenis te divageren, zo breedvoerig, zo gedocumenteerd als ik dat wensen zou. Ik betwijfel bovendien of d'Albert, los van zijn negenhonderdnegenennegentig bentgenoten, al die aandacht waard is. Dat de uitvoering, onder leiding van Albert van Raalte, beter, vlotter liep dan welke andere operavoorstelling van de Nationale [Opera] deze winter nog, vermeldde ik reeds. Te vermelden zijn nog mevrouw Lohoff, geroutineerd als altoos, Elize de Haas, die zich enkele zelfs in een veristische opera al te veristische contacten tussen haar neus en haar rechterwijsvinger niet moest permitteren (‘verlegenheid’ laat zich ook nog wel op andere manieren uitbeelden!). Verder Dirks, Kubbinga, Coen Muller, Moes. De laatste was ook plezierig goed bij stem en zijn spel vertoonde meer entrain dan anders wel eens. Het orkest nogal slordig; koper ruw (slot Voorspel!). Het is echter goede orkestmuziek, zoals bijna alles van de Wagner-soldaten, en dus voor de orkestmusici een dankbaarder opgave dan veel artistiek belangrijker werk van Verdi, van de ouderen. |
|