Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdAbonnementsconcert - Hartvelt-kwartet
| |
[pagina 536]
| |
zijn, wanneer ik een (zelfs maar gedeeltelijk) slagen van deze onderneming onzer stadsgenoten, die onder andere hun jeugd mee hebben, had kunnen noteren. Ik wil zelfs ditmaal nog voorlopige indrukken geven en afwachten welk soort ensemble zij met hun pianist Gust Seyler vormen. Ditmaal, na twee zo voluit ontoereikende prestaties als het Kwartet in F van Haydn en het Derde van Beethoven, ontbrak mij de moed het Pianokwintet van Fauré aan te blijven horen (Klavierkwintet? en in ‘d-Moll’? Introduceert men aldus Frans werk? Trouwens: het hele programma beter corrigeren: Faurré!) Hartvelt-Brantenaar-Hartvelt-Oberstein dus.Ga naar voetnoot344 Oberstein heeft andere tekorten dan de drie eerstgenoemden: Hij is nóg slordiger, hij let van alle vier het minst op de dynamiek van het ensemble. Gemeenschappelijke fouten der vier zijn: geen tempo vol kunnen houden; geen dubbelslagfiguur kunnen spelen; drie maten sf opvatten als een continu forte en het teken de vierde keer vergeten. Ik zou nog veertig of vijftig soortgelijke aanmerkingen kunnen maken, doch deze hier volstaan om de conclusie te vinden: dilettantisme. De fouten van de beide Hartvelden en Evert Brantenaar, die Oberstein in de regel mist, zijn: onjuiste notenwaarden spelen in een vlot tempo, vastlopen in een vlug toonladderfiguur (dat dan, ter compensatie, altijd te sterk werd): het zijn, vooral, viooltechnische fouten. Nog lang niet concertrijp, geen van drieën. Laat staan dan rijp voor een strijkkwartet, prilste, geraffineerdste, gevaarlijkste ensemble. Neen. Het reikte geen moment boven het niveau der Openbare Les. Alleen zou het op een muziekschool niet toegestaan worden dat men zich aldus vergaapte aan de moeilijkste, zwaarste meesterwerken van het repertoire, geloof ik. Ik had niet vermoed de prestaties van het Hartvelt-kwartet te moeten kwalificeren als leerlingenwerk, Spielerei. Doch het is waarlijk niet anders of meer. En dus hadden zij beter gedaan met in plaats van tien, twee concerten te geven en dan vooraf aan hun leermeester te vragen die zes of zeven kwartetten met ze in te studeren, grondig en op hun gemak. Dit zou beter geweest zijn, want: verstandiger, bescheidener, artistieker! Drie der vier kan ik nog niet anders beschouwen dan als enigszins gevorderde leerlingen met talent voor het instrument viool. De vierde man, de heer Oberstein, heeft door zijn naturel, zijn temperament enzovoort iets op de anderen vóór: wat hij nog te leren heeft (het is minder, doch ik zeg niet dat het weinig is), leert het leven en de muziek hem zonder pedagoog ook wel. Maar: matiging, matiging! (Dat is niet hetzelfde als: droog, droog!) Met dit kwartetje wordt het niets, vrees ik. Ze hebben geen marge: ze kunnen niet méér dan voor de partijen alleen reeds vereist wordt. Ze zijn onophoudelijk ‘op volle toeren’, ze moeten aldoor 100 procent van hun kunnen geven: er schiet geen aasje ruimte, tijd, aandacht, interesse over voor de muziek. Eerst dus de primaire zaken. Laat Piet Hartvelt dan eens gaan trachten af te komen van | |
[pagina 537]
| |
zijn haast, zijn abominabele intonaties (niet alleen boven de e?!) en van zijn wijze van toontrekken, die hij nu nog uitsluitend te onpas aanwendt. Cornelis Hartvelt zou ik liever eens als violist willen bespreken: de alt ligt hem matig en zijn partij was in de regel wel aanwezig, doch meer niet. Brantenaar hetzelfde, maar ik geloof: zijn soort muzikaliteit is minder periculeus dan dat van Piet Hartvelt. Er schemerde soms iets van een ritenuto, een logisch accent in zijn partij. Zoals ik boven zei: dit zijn slechts voorlopige notities. Mijn eindindruk wilde ik liever geven na Seyler in het ensemble gehoord te hebben. Aan profetieën doe ik niet, doch ik durf wél te voorspellen dat er in mijn opinie over het Hartvelt-kwartet als zodanig niet veel wijziging meer zal kunnen komen. Resumerende: een violoncellist die nog veel te leren en af te leren heeft, doch wiens gegevens gunstig zijn. En de drie zeer talentvolle vioolleerlingen, naar wier ontwikkeling ik over een jaar of drie, vier uiterst benieuwd ben. Maar: vooral niet denken dat men met dit kwartetje op een juiste weg is, die ooit tot iets zou leiden! Hun nut hebben ze van deze tien zondagmiddagconcerten wel degelijk: literatuurkennis, optredingsvastheid. Als Hartvelt-Brantenaar-Hartvelt-Oberstein het ook zó beschouwen, dan zijn we het verheugend eens. |
|