Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 517]
| |
Pianoavond - Eugen d'Albert
| |
[pagina 518]
| |
componist d'Albert een deel zijner persoonlijkheid op het spel gezet hebben, gedurende die lange ogenblikken. Helderder naturen dan hij is, had dit niet geschaad, maar het componeren is voor d'Albert en zijns gelijken, is voor de hele vorige romantische en verstrooide generatie van componisten, die altoos met onuitsprekelijkheden komen aandragen, steeds een bezigheid geweest die met vele wazen van geheimzinnigheid omringd moest worden. Het was voor deze muziekvinders de grootste opgave om in de brouhaha der klanken hun eigen persoonlijkheid te (her)vinden. Een fatale zoekerij, speld in een hooiberg. Het componeren was bij deze musici geen functie, zoals bij Mozart, of Schubert, of Bach, of de andere groten - maar een moeizaam worstelen met de psychische materie. Beethoven bleef ook zo een worstelaar, doch hij was een groter, simpeler, hartstochtelijker mens. Niet altijd heilrijk is zijn voorbeeld geweest, het vechten hebben ze allemaal wel van hem geleerd, doch het kunstenaar zijn niet. De muziek kwam gewoonlijk in het gedrang; trouwens, afgezien van alle psychische kwaliteiten: Mozart bijvoorbeeld was een beter artiest, Schubert zangrijker musicus, Bach vaardiger vakman. De grote lijst van d'Alberts veelnotige composities verklaart meteen de talrijkheid der dinsdagavonden. Misschien was d'Albert zaterdag alleen maar geïndisponeerd, misschien was hij weer aan het componeren, mogelijk ook spookte de Revolutionshochzeit...Ga naar voetnoot302 Maar hoe dan ook: het resultaat was lamentabel. Bachs Chromatische fantasie werd meesterachtig als een nummer uit Clementi's Gradus ad Parnassum; Beethoven roddelde hier en daar en de verademingen (enkele cantabile frasen) waren schaars. Schumanns Carnaval, een stuk dat meer liefde nodig heeft dan pianotechniek, meer kinderlijkheid des gemoeds dan muzikale vaardigheid, werd, om het zacht uit te drukken, gebruuskeerd. Chopin en Debussy kwamen er het slechtst af. Chopin viel meer ballistiek uit dan iets anders, de poëzie (zie: Pembaur...),Ga naar voetnoot303 de aristocratische nonchalance en vooral: de melancholie dezer muziek bleven zelfs niet te vermoeden... En Debussy... een jammer was het. Primo combineert geen kunstenaar dit werk met het antieke Scherzo van d'Albert, met een paskwillig marsje van Sinding (!!). En secundo speelt geen kunstenaar deze muziek zó. Eugen d'Albert koos La cathédrale engloutie (natuurlijk, iedereen speelt het), Minstrels (natuurlijk) en Feux d'artifice, het laatste der Préludes (vingersucces voor de pianist...). En d'Albert roffelde La cathédrale af in een veertig metronoomgraden te snel tempo, hij maakte arpeggio's waar Debussy het tegenovergestelde voorschrijft, hij verduisterde meer dan de helft der dynamische tekens... Minstrels was erger: precies tweemaal te vlug, een vliegenlijm van noten, nonsensicale frasering, zotte accenten, over het hoofd zien van alle raffinementen, van alle voorschriften - hij maakte er een virtuozenmopje van. Het slot van Feux d'artifice, waar ‘de très loin’, een frasetje uit de Marseillaise voorbijschimt (‘aux armes, citoyens’), klonk als een soort oorlogsverklaring... Het geheel was, kort en zeer mild geformuleerd: onzin! Dat een componerend optredend pianist (met de hierboven kortelijks geschetste motieven als verdediging) Chopin mutileert, Bach afranselt, Beethoven verbuigt, | |
[pagina 519]
| |
Schumann besnauwt, ik heb er vrede mee, als het moet. We hebben nog Bach-, Beethoven-, Chopin- en Schumann-specialisten te over. Maar dat men ook Debussy aldus harteloos, onartistiek opoffert aan zijn eigenwaan, mag niet onopgemerkt voorbijgaan. De oudere componisten ‘zijn er’, zij hebben oren die naar hun muziek luisteren, harten die voor hen kloppen. Debussy niet. Wij moeten voor Debussy's plaats nog vechten, wij moeten het publiek nog leren horen naar zijn tovers en zijn zielsuitingen. En ik kan het slechts een zonderlinge verdienste noemen om zijn werk zó verknoeid te spelen in het publiek. Speel dan liever Gustav Lange, of Streabbog,Ga naar voetnoot304 of Torsten Petre, of Grieg, of d'Albert, of Moszkowski of een andere nul. Virtuozensucces, wat verachtelijk applaus, oogst men dáár evengoed mee! |
|