Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdKamermuziekavond - Hesse-Franco Mendes
| |
[pagina 506]
| |
thema geconstrueerd. Daar waren vaste gebruiksaanwijzingen voor, ‘Regels’, zeiden onze grootvaders, manieren die in de handen van een genie als Mozart bijvoorbeeld tot de verrukkelijkste resultaten leidden. Secundo kon men de dusgenaamde uitgebreide variatievorm entameren, bemind door Beethoven, en vroeger reeds door Haydn. Deze vorm nu heette minder ‘streng’, en het kwam hierop neer dat men een thema ontwikkelde, in één stuk door, niet ‘periodisch’, zoals wij dat in het componistenjargon schelden. Het was eigenlijk een psychologisch behandelen van een gegeven: modulaties der stemmingen stonden open bij iedere maatstreep. In kiem bevat deze vorm Wagners gehele Leitmotiv-principe, afgezien nog van alle andere kwaliteiten. Het is dus begrijpelijk dat de handwerksman Schönberg zijn leerlingen dit instrument in handen geeft. Begrijpelijk, doch ík acht het niet juist. Want het stelt de hoogste eisen aan de kwaliteit van het thema, en nu kunnen jongelui als componist signaleerbare vorderingen hebben gemaakt, terwijl zij toch nog lang niet in staat zijn een geladen, een expansief, een persoonlijk thema te vinden. Een thema vinden, dat is volstrekt analoog aan: een geniale inval krijgen. En wanneer uw leerlingen last hebben van geniale invallen, dan hebben noch Schönberg, noch wie dan ook deze mensen meer iets te leren. Dan zijn zij er! Schönberg placht dan ook wel bestaande, desnoods populaire thema's ter behandeling op te geven. Dit lijkt mij hachelijker. Want de dispositie, nodig om in een waarlijk schone, geladen cantus firmus door te dringen, moogt ge ook alweer niet bij een leerling verwachten. En de jongens minderwaardig materiaal in handen geven? Dat is nog ongunstiger, dat is smaak bederven en energie doven. Uit dit alles zou men desgewenst kunnen afleiden dat Schönbergs systeem niet deugde... quod non erat demonstrandum! De variaties waren gisteravond niet van de lucht af. Men speelde ten eerste de allerijselijkst gerekte en vervelende Variations sur un thème rococo van Tsjaikovski, voor wie kamermuziek schrijven altijd hetzelfde beduidde als min of meer uitgebreide aanwinsten voor het geslacht Salonmuziek componeren. En ten tweede speelde Hans Franco Mendes voor de eerste maal zijn Variaties over een eigen thema, die als het programma niet jokte en ik goed gelezen heb, in mei van dit jaar werden geschreven. Dat is een hunner grote fouten, schoon niet de ergste. Het spijt mij dat ik dat stuk een buitengewoon ongeslaagd werk moet noemen; karakterloos, onpersoonlijk gedaas op een kleur-, leven- en expressieloos gegeven. De piano klinkt soms als Chopin, soms als het vierhandige klavieruittreksel van Mahlers Vierde of Derde symfonie. Dan is er veel slecht gedirigeerde Brahms, hele tonen en Suite-bergamasque-geklodder.Ga naar voetnoot278 Hans Franco Mendes zal, voor hij als componist kan meetellen, nog een paar miljard noten moeten schrijven - zoveel als hij er zijn leven lang niet bij elkaar krijgt. En dat geeft nog uit, en dat wordt in het publiek gespeeld, en dat gaat in de schatting van naïeve zielen geteld worden bij het begrip Moderne Nederlandse Muziek... het is ráár. Guillaume Hesse speelde nog een etude van zichzelf, die ik door de omzetting in het programma niet meer heb kunnen horen. Ik moet dus over het vaderlandse deel | |
[pagina 507]
| |
van de avond wel onvolledig zijn en het spijt mij waarlijk dat ik niet anders te boeken heb dan dit negatieve postje. Het violoncelspel van Guillaume Hesse ging niet noemenswaardig vooruit, het laatste jaar. Hij heeft zijn instrument niet mee en ik weet zelfs niet of zijn dispositie een typisch violoncellistische is. Er gebeurden te rare dingen. Het pianospel van Franco Mendes bleef nog altijd meer iets om aan te zien dan om aan te horen. Dat is fout. ‘Expressief’ spel - alles goed en wel, doch er waren te veel harlequinades plus te veel foute noten en te veel onjuiste dynamische accenten. Het gaat ook niet aan op zo een manier met het tempo te modderen; het gaat niet aan op deze wijze Beethoven te spelen in het publiek. Ik poseer volstrekt niet voor Gralshüter van Beethovens onaantastbaarheid - ik vind het even erg om in Schumann of Torsten Petre te knoeien als in Beethoven. Maar het is bij Beethoven zo radicaal overbodig: men kan zo gemakkelijk correct spelen wat er staat, zonder rubato's tegen de geest, zonder koekenbakkerssforzati en andere dilettantismen. Het sonatespel van Hesse en Franco Mendes (Beethovens Tweede violoncelsonate) was voluit dilettantisch. Daar zijn geen excuses voor: dat het slecht klinkt in een slecht bezette zaal, dat de snaren piepen en onrein zijn, dat men ‘niet ingespeeld’ is, zijn allemaal geen motieven om alle opmaten te spelen als een leerling van een conservatorium, om een tempo drie of vier keer in de loop van hetzelfde allegro te verbuigen (neen, ik bedoel niet die ritenutomaten!), om de tweeëndertigste in een gepunteerd ritme nu eens te spelen als een zestiendentriool, dan weer als een voorslag. Enzovoort. Er zijn waarlijk nog te veel dingen tussen Piano en Violoncello, waarvan de schoolse wijsheid van dit concertante tweetal nog niet droomt... |
|