Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 490]
| |
Tivoli-concert
| |
[pagina 491]
| |
van uw muziekcriticus geen persoonlijke ontboezemingen over het voor en tegen van zijn ambt. Maar ik wilde wel dat ik ditmaal, gelijk anders bijna steeds, met de demisaison der liefde kon werken - ik wilde het, maar het is onmogelijk. Zie eens hier: een verdienstelijke muziek kan men goed, matig of slecht uitvoeren; een stuk dat buitengewone technische eisen stelt (Debussy, Ravel) waardeert men onder voorbehoud van uitvoering om het maar eens zo te noemen. Doch een Fantastique, een opnieuw opgelegd, vers ingestudeerd repertoirenummer, beschouwt men anders. Het gaat niet aan om een werk waarin zoveel piano voorkomt, te spelen in een continu forte. Pas waar Berlioz, in het derde deel, ‘quasi niente’ voorschrijft, leek het iets op een beschaafd piano (één p, de componist noteert er vier!). Het begin van ditzelfde derde deel, met de dialogiserende hobo en Engelse hoorn, hing dynamisch ook uit het lood. En ik zou, wanneer dit kleine kroniekje daardoor niet te zeer een technische studie ging worden, tientallen frases moeten aanwijzen die onjuist gewelfd waren, andere tientallen van tempomodificaties die schoven en rammelden. Ik zou uw aandacht en die van de dirigent moeten vragen voor enige honderden voorschriften van de componist die niet opgevolgd werden, voor wederom honderd vanzelfsprekendheden die, per ongeluk, verwrongen tot stand kwamen. Wij zouden de heer Van Gilse ook ernstig in overweging willen geven de twee metaalplaten, die als gevonnisten op de achtergrond van het orkest hingen - het wás decoratief - in den vervolge het zwijgen op te leggen. Berlioz schrijft op die plek in de Finale voor: 2 campane in C, G; 6 pianoforti (bovendien nog: lontano!). Nu placht Hutschenruyter en, bedrieg ik mij niet, ook Van Gilse eertijds, deze passus uit te laten voeren door de harpen. Daar was niet veel aan; het was onkarakteristiek - maar: tenminste niet belachelijk. Ik vermoed dat een piano, zolang het U.S.O. niet over goede staalplaten beschikken kan, nog het best verenigbaar zou zijn met Berlioz' veeleisendheid. Hoe de heer Van Gilse bij een eventuele volgende uitvoering het probleem wenst op te lossen, is zijn zaak, maar dat hij van de eerste krijs die deze stukken oudroest van zich gaven, niet zó is geschrokken dat hij ze zelfs uit zijn repetitielokaal verbande, verwondert mij op het ogenblik nog.Ga naar voetnoot255 Deze uitvoering van de Fantastique mag ik geen goede noemen. En ik zou tot bijna iedere groep van het orkest analoge verwijten moeten richten: tot de strijkers, tot het hout, het koper, het slagwerk: het was onophoudelijk ruw en luidruchtig. Niet goed voorbereid. (Ik zeg niet: niet langdurig genoeg, doch: niet goed.) De musici van ons orkest verstaan hun deel van hun vak in de puntjes en ik kan mij niet voorstellen dat de heren voor de aardigheid 's avonds mezzoforte zullen strijken, wanneer men 's ochtends afsprak een pianissimo te spelen. Dit is bij de bovengeschetste kwaliteiten onzer orkestmusici uitgesloten. En ik kan hieruit slechts afleiden dat de heer Van Gilse zich, al repeterende, niet helder genoeg voor oren stelt, of kan stellen, hoe precies de intenties van de componist geweest moeten zijn. Een zeer simpel voorbeeld moge dit | |
[pagina 492]
| |
bewijzen: het begin van het derde deel bestaat uit een dialoog tussen Engelse hoorn (in het orkest) en hobo (buiten opgesteld). Volkomen naakt, geen vulstemmen, geen af te bakenen atmosfeer. Beide blazers spelen piano. Het moet nu toch voor een dirigent een geringe taak zijn deze beide lijnen zó af te wegen, dat zij niet dynamisch en metrisch langs elkaar schuiven, zou men zo denken. Het stelt geen eisen van bijzondere dirigentendispositie, het vraagt geen leger violen, het is geen Geschmackssache, het is eenvoudig nauwkeurigheid en kalme rust. Ik kies dit voorbeeld om zijn simpelheid, doch, in trouwe, ik zou andere en klemmender voorbeelden weten te vinden op bijna elke bladzijde van deze grandioze symfonie. Er waren een paar momenten boven dit te lage gemiddelde. En dan herdenk ik het begin van het tweede allegro van de Finale: es-klarinet (voortreffelijk) en fagotten - doch dit hoogtepunt duurde slechts tot het al te spoedig volgende tutti! De uitvoering van de stukken vóór de pauze was beter: Bizets Roma, melodisch wat zwak en in alle opzichten het tegendeel van Italiaans, vlak namelijk. En Roussels évocation pour orchestre Les dieux dans l'ombre des cavernes. Wel helderder dan vroeger, maar het stuk wint op den duur niet. Er staat zo ijselijk veel gewichtig koper in, een hele godenschemering vol. |
|