Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 477]
| |
U.S.O.-concert - Irena von Dubiska
| |
[pagina 478]
| |
Zulke reproducties doen u de lichtheid, beschaafdheid, chic der muziek van Saint-Saëns of Lalo niet voelen. Die bestaat dan slechts op het programma, dat wil zeggen in onze herinnering. Men kan echter ook een degelijk verankerde ‘zware’ muziek licht spelen: ik herinner mij audities van Brahms' symfonieën onder Mengelberg, ook onder andere goede dirigenten - audities gedurende welke men de partituur met al haar bête verdubbelingen, overschilderingen vergat. Wanneer wij Mahlers Lied von der Erde door Mengelberg horen uitvoeren, dan is het werk immaterieel - en nu is Mahlers meesterwerk wél overal schitterend geïnstrumenteerd, doch dun toch niet bepaald. Het verschil tussen de beide opvattingen (s.v.v.) is dat die der goede dirigenten, musici met smaak, een wat zwaar, wat ‘donker’ werk plaatst in een helder, gunstig licht, zodat het volgen van alle details ‘in de bruinen, in de groenen’ mogelijk is. En de andere werkwijze hangt een vitrage of een neteldoekje voor de luministische pastels: alles wordt nevelig, alle contouren verbreden zich, alle kleine zwakheden nemen overdreven proporties aan. De heer Van Gilse heeft niet de lichte hand die bij de lichte muziek behoort; hij heeft niet het fijne, expressieve gebaar dat de plastiek van een frasetje laat boetseren door zijn musici, hij heeft niet het gevoel voor de juiste tempi. Ik heb deze aanmerkingen voor drie jaren reeds gemaakt, met commentaren, zonder commentaren...; naar aanleiding van klassieke muziek, van romantische muziek, van moderne muziek. Gekscherend, of ironisch, of zakelijk betogend - het werd eentonig. Maar de meesterwerken, de geest der composities, de grote schimmen van de klassieke meesters moeten, volgens mijn mening, gerespecteerd worden boven de opvattinkjes, de onvoldoendes en de drie-plussen van een dirigent. Wanneer de heer Van Gilse een zeer enkele maal in een seizoen een werk aanvatte zonder jachtigheid of emfase, wanneer de musici van het U.S.O. onbelemmerd en losjes weg konden spelen (het laten spelen is, op de uitvoeringen, de hele kunst van het dirigeren!), dan heb ik dit altijd met vreugde geconstateerd, gelijk nog voor zeer kort naar aanleiding van Bachs Suite voor strijkorkest en fluiten.Ga naar voetnoot233 Altijd hoopte ik dat Van Gilse zichzelf zou leren kennen; altijd stelde hij mij weer teleur. Soms met een knoeierige maat, een mislukte overgang, meestal met een heel concert. Maar daar is geen verandering. Misschien dat de musicus Van Gilse het als componist tot een meer dan plaatselijke betekenis zou kunnen brengen, ik weet dat niet; als dirigent zal hij nooit slagen. Ik vermoed ook dat zijn muzikaliteit de stilte der werkkamer nodig heeft, een ander deel zijner persoonlijkheid het licht en de brouhaha der concerten, plus wat applaus, plus wat appreciatie van amateurs die geestelijk zijn minderen zijn. Maar dat een musicus niet inziet dat hij het muzikale deel zijner persoonlijkheid moet laten gelden en niet ‘het andere’! Enfin - Jan van Gilse zal zijn eigen leven en zijn eigen herinnering te voltooien hebben, en ik zal niet pretenderen dat de opmerkingen die ik hierboven maakte, | |
[pagina 479]
| |
nieuw voor hem zouden zijn. Hiermee neem ik, voor een zekere tijd, afscheid van Jan van Gilse - want ik vrees namelijk dat het Tun und Treiben van een Hollands orkestdirecteur mij in een zuidelijk milieu maar weinig zal interesseren voor een paar maanden.Ga naar voetnoot234 Ik besteedde mijn meeste inkt aan de dirigent in plaats van aan de soliste. Dat is niet erg beleefd. Maar ge zoudt het lokaal chauvinisme mogen noemen, geduldige lezer! De heer Van Gilse en uw muziekcriticus hebben ook zó lang onvrijwillig samengewerkt... En bovendien wil ik over Irena von Dubiska geen definitief oordeel geven; een oordeel ook, dat niet helemaal gunstig zou uitvallen. Zij had te kampen met onreine snaren (mislukte flageoletten), met de stemming, met het barse mezzoforte van het orkest, met zichzelf. Zij leek mij slechts op zeer enkele momenten tot een vrijuit musiceren te komen. En zou ik nu gaan registreren: dat zij een viooltalent heeft (dat weten we allemaal wel) plus een stuk of tien psychische eigenschappen en fysieke disposities? Beter maar afwachten. Wij zullen haar nog wel vaker horen. Misschien went zij zich in die tussentijd nog wat lichaamsbewegingen af die het uiterlijk van haar spel niet verfraaien... |
|