Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 475]
| |
Mannenkoor Orpheus
| |
[pagina 476]
| |
eeuwen later, hebben niet het recht [op] een teruggrijpen op de oude meesters en hun componeertechnieken (harmonisch, contrapuntisch). De musici van deze tijd mogen niet parasiteren op de erfenis der klassieken, meen ik. Zij zijn verplicht om hun eigen wezen in hun muziek te zoeken: vinden zij slechts gemeenplaatsen, dan zijn zij ook zelf slechts locus communis. Vinden zij een onbelangrijke muziek, dan behoren zij die niet op te schrijven (tenminste: niet uit te laten voeren). Maar zij moeten, nimmer versagend, zoeken - al vrezen zij ook nooit te zullen vinden. Zelfs als zij voor mannenkoor schrijven. En hiermee zijn de werkstukken der in deze kleine beschouwing genoemde auteurs bij de wortel aangetast. Brandts Buys speurt in zijn koor ergens iets van wat vergeten scheen, doch niet gestorven was. Doch Verhey? Verhallen? Roeske? Niets. De dood in de pot. Het geeft, inderdaad, weinig reden tot nationale hoogmoed... Van de uitvoering wil ik nog schrijven dat de eerste twee koren wat ruw gingen. Domineren der bassen, een glansloos piano, een geforceerd forte. Wat gejaagde crescendi, wat gesmoorde diminuendi. Alles in alles heb ik Orpheus wel eens gelukkiger gehoord (minder detonaties!). Tussen Roeske en Verhallen zong mejuffrouw Dhont vier Schuberts; tussen Verhey en Brandts Buys een paar Noord- en Zuid-Nederlandse liedjes, die alweer even weinig voedsel gaven aan de nationale hoogmoed bovengenoemd. Na Verhallens gruwelijk voos-retorische 113de psalm: Faurés zeer profane Chant d'automne, naar Baudelaire; Nuit d'étoiles, oud werk van Claude Debussy; Humperdincks Wiegenlied (ja!) en Scheiden und Meiden van Mahler. Ik weet niet wat erger is: Mahler zingen ná Humperdinck (die naam al!) of Humperdincks ondingetje plaatsen tussen Debussy en Mahler. En dan nog: alles met bijna evenveel liefde, met hetzelfde zingende hart reproduceren. Neen. Ik vind zoiets heel erg. Duizendmaal erger dan een avond waarop geen enkele toon zit; duizendmaal erger dan er tien keer uitraken gedurende één liedje. Maar ik vrees met vrij grote vreze dat mejuffrouw Dhont die inzichten ganselijk niet zal delen en zij zal mij tegenwerpen dat het toch zo'n aardig liedje is (anders zou ze het niet zingen), dat Scheiden und Meiden misschien geen zeer typische Mahler en dat Nuit d'étoiles stellig geen zeer ontwikkelde Debussy is. Plus nog andere, evenmin steekhoudende argumenten. De zaak is evenwel: men heeft, als herscheppend kunstenaar, respect voor de meesters of men heeft dat niet. Men bemint Debussy en Mahler, of men doet dat niet. Humperdincks Wiegenlied is een platitude, een fondantmuziekje, goed voor een modeshow, een trivialiteit waarop slechts de minst gevoelige, onbeschaafdste geesten instemmend kunnen reageren. Muzikale peinture-Bogaerts.Ga naar voetnoot228 Een artiest brengt zoiets niet in de buurt van meesterwerken. Dat het slot dezer rede een loftuiting zij! Mevrouw Van Lunteren heeft de accompagnementen (die altijd goed zijn) ditmaal gemaakt tot iets heel bijzonders. Die böse Farbe, Die Post waren voortreffelijk.Ga naar voetnoot229 En hoe verdroomd en mooi, naïef-Duits ook Schuberts Romanze! |
|