Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTivoli-concert - Amsterdamsch StrijkkwartetGa naar voetnoot224
| |
[pagina 473]
| |
immers overbodiger. Overbodig: omdat de inhoud ener muziek hoegenaamd niet redelijk begrijpbaar is. Wanneer een componist ooit een redelijk schema opstelde, een schema sluitend van logica, als een bus - de compositie zou met wat wij muziek noemen, niet veel meer te maken hebben. Bestaat het muzikale discours (het woord is van Modeste Grétry) uit veel méér dan interpuncties, gedachtestreepjes, imperatieven en conditionnels? De redelijkheden die over een muziek gedacht, geschreven worden, zijn meer of minder parallel lopende begripsflarden, zijn soms op hetzelfde denkmoment opschimmende beelden. Wat hebben, in der muzen naam, een jachtpartij, een gondelvaart - beide zeer reële genoegens - te maken met muziek, die Beethoven ‘Übergang in ein höheres Wissen’Ga naar voetnoot225 noemde? Dekt een gebroken drieklank zich met het begrip heldhaftigheid (Eroica, Beethoven)? Ja? En hetzelfde thema ‘schildert’ in Mozarts Bastien und Bastienne een zeer arcadisch erotiekje. Dat klopt dus niet... Wij muziekscribenten, die de heldhaftigheid van een thema meten aan de gepunteerde noten en zestienden, die de ontroeringsmacht van een cantilene schatten in betrekking met toonaard, maatsoort, agogiek - wij zijn precies even onhelder en even weinig redelijk als voor ons gevoelen Plato was, die de mixolydische modus verwekelijkend vond en zedenbedervend (‘zelfs voor vrouwen’). Wij, twintigste-eeuwers, kunnen niet meer verstaan wat Plato hiermee meende (er is namelijk geen enkele reden om aan ironie te denken), want de associatie ‘verwekelijkend’ met een toonsoort zit ons niet meer in het begrip. Maar: begrijpen wij onszelf wel, wanneer we schrijven dat de Derde van Beethoven zo heroïsch is? (Plato zou zeggen: tot heldhaftigheid aanspoort.) Begrijpen wij soms een verwikkeling die in de muziek der laatste zeven, acht eeuwen herhaaldelijk voorkomt, de canon meen ik. Ja, de Duitse muziekesthetici werken gaarne met twee hand in hand lopende verliefden... Maar ze lopen achter elkaar. Dwaasheid. Toch associeert men er onvervaard op los: canons, hoorns (jacht), fluiten (elfen, of sterretjes, of waanzin uit Lucia di Lammermoor), crescendo's, Napolitaanse sexten, cadensen, toonladders, militaire trommen, rondo's en gefigureerde koralen. Elk muziekstuk, elke naam, elke maat, elk tekentje wordt in het besef der esthetiserende men gedekt met een beeld of een begripje. En serveert men ons een muziek waarop de gepatenteerde begrippen en beelden niet zo direct passen willen (een oude of nieuwe muziek, geschreven in een minder bekend gamma bijvoorbeeld), dan worden we onrustig, vrezen bij de neus genomen te worden en verklaren ten slotte óf de maker óf onszelf voor niet helemaal in orde. Ik geloof, wij luisteren niet muzikaal genoeg. Muzikaal luisteren behoeft niet te beduiden dat wij ons dagverstand, onze redelijkheid gedurende het horen naar muziek af zouden leggen, gelijk in de slaap - allerminst. Doch wij gunnen ons ‘verstand’ te veel medezeggingschap. Dat verstand, vermoeid van een dag ingespannen arbeids, zal ons vandaag bij de subliemste stukken de triviaalste associaties voortoveren; morgen, | |
[pagina 474]
| |
ingesteld op ‘het concert’, verlucht het de onbelangrijkste, platste muziek met zulk een fraai fata morganna, dat wij vandaag van Bachs orgeltoccata menen ‘wat een saai stuk’; morgen, na Die beiden Grenadiere:Ga naar voetnoot226 ‘wat een plastiek!’ Wat zouden echter de muziekcritici, de analisten van het kunstwerk moeten beginnen, wanneer wij eenmaal zó ver waren dat een muziek muzikaal, dat wil zeggen met de oren en met het hart genoten werd? Wij trachten onszelf wijs te maken dat wij door het verbeelden onzer sensaties gedurende en naar aanleiding van het uitvoeren ener muziek meehelpen aan het opnemen en verwerken dier geestelijke waarden. Laat ons die waan niet verliezen. Tenslotte blijft van hetgeen wij ooit gevoeld, doch niet bewust gedacht hebben, in de schatkamer des geestes, de herinnering, niets over, zelfs geen geur. En dus zou misschien elke muziek, ook de meest sublieme, wil zij voor de hoorder meer beduiden dan een al te vluchtige en voorgoed verloren streling, in beelden, in gedachten ‘umgedeutet’ moeten worden. (Voor hen namelijk die niet in klanken denken, doch dezen schijnen zeldzaam te zijn...) En ziehier meteen een plausibele verklaring van de opinie die men zó herhaaldelijk hoort verkondigen: ‘Ik moet dat (nieuwe) stuk nog eens een keer of wat horen voor ik weet wat ik eraan heb.’
Het zegt niets tegen het spel der Amsterdamse musici, noch tegen hun programma, dat ik van het conccert van gisteravond ook niet één mededeelbare indruk heb meegenomen. Hun Dvořák, hun Schubert opus 29, hun Kwintet van Beethoven speelden als achtergronden van zeer vage en zeer alledaagse gedachten: wat wel de reden mocht zijn dat het ritme van het tweede deel van Schubert, - ⋃⋃; - - et cetera, zo tientallen malen voorkomt bij deze meester,Ga naar voetnoot227 evenals bij Beethoven (Zevende symfonie). En steeds dezelfde expressie: glimlachende treurnis. ‘Ein wanderndes Motiv’? Daar fladderden ook wat onvriendelijker gedachten rondom het werk van Dvořák: dat die Romance toch wel heel lichtvaardig geconcipieerd is en dat men aan zulke stukken Hugo Wolfs haat tegen Dvořák eerst recht goed af kan meten. Geen vriendelijke gedachten, zoals ge (voor een deel, een klein deel!) ziet, lezer. En één kritische havik meende: Zimmermann c.s. hadden zeer vaak beter, geïnspireerder, zuiverder kwartet gespeeld dan gisteravond, het eerste nummer. Ja, helaas, het was een havikje, of een sperwer - ik wilde wel dat het een canard was, doch mijn ornithologische herinnering bedriegt mij niet... Wanneer we al die vogels mét hun meningen laten vliegen, dan kan ik deze korte beschouwing bbesluiten met de opmerkingen: dat het Kwintet van Beethoven na de pauze (Jan Tak als uitnemend tweede altist) vele malen beter ging, dan ik na Dvořák nog durfde hopen. Dat Schubert soms wat te gejaagd werd, doch nergens ruw - het Menuetto bepaald heel fijn. En dat, ten slotte, de zaal veel te leeg was, iets wat het Amsterdamsche Kwartet aan Utrecht niet verdiend heeft. |
|