Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdU.S.O.-concert - Bach-avond
| |
[pagina 459]
| |
Over Bach gesproken. Er is veel literatuur naar aanleiding van zijn werk. Dit naar aanleiding van is een verblijdender verschijnsel en een hoger roem dan de stapels brochures, analyses, biografieën en leermethoden die het nageslacht ten behoeve zijner herinnering en tot vermeerdering van eigen grootheid heeft samengeflanst. Een der grondigste, ernstigste, interessantste betogen naar aanleiding van Bachs werk is Ernst Kurths Grundlagen des linearen Kontrapunkts; Einführung in Stil und Technik von Bachs melodischer Polyphonie. De directe winst die het boek mij gebracht heeft, was dat ik meer ging nadenken over de motorische kracht der melodische lijnen, over de som, het verschil, het product, het quotiënt der gecontrapunteerde ‘kracht’lijnen. En inderdaad is het opmerkelijk dat men bij Bach bijna altijd moet spreken over een som of een product van melodische krachten. Later, bij Wagner vooral, wordt dat dikwijls een ‘verschil’ (niet in de Meistersinger, die dan ook volstrekt contrapuntisch ‘in Bachschem Sinne’ heet). Terwijl het resultaat van veel motivisch contrapunt bij Schönberg - Kammersymphonie, Orchesterstücke - niet anders kan heten dan een quotiënt. Ja, ja, er blijkt meer wiskunde ‘in de muziek’ te schuilen dan men graag oppervlakkig aanneemt. Strikt genomen is de gang, de spankracht van bijna al Bachs polyfone arbeid een kwestie van gegevens. Gelijk dr. Ernst Kurth opmerkt (blz. 153 van het bovengenoemde werk): ‘Es ist von grundlegender Bedeutung, die periodenartige Ebenmasse, die sich öfters bei Bach finden, nicht als Kern melodischen Empfindens und Ausgang melodischer Entwicklung einzuschätzen; sie sind äussere formale Rundungen, nicht tiefstes und erstes Formprinzip wie bei der liedmässigen Melodik der Klassiker.’Ga naar voetnoot195 Dit is buitengemeen helder gezegd. En hiermee kunt ge, desgewenst, evenzeer verklaren waarom Bach altijd boeien blijft, waarom zijn werken in deze dagen van polytonie en vormverruiming nog modern blijken. Men leutert en schrijft gaarne dat het ons aan respect voor De Klassieken mangelt. Wij zullen daar niet op ingaan, nu niet en nooit. Doch men heeft de mensen een paar generaties lang geleerd om Bach en Beethoven harmonisch te verstaan - wat hun meest intrinsieke kant niet is. De harmoniek der klassieken is zestiende- en zeventiende-eeuws. Doch zij hoorden minder ver dan Mahler, Debussy of Stravinsky. De instrumenten die de atmosfeerscheppende boventonen lieten horen, waren ternauwernood uitgevonden. Had Bach onze piano's, onze orkesten gekend - hij had nog wat meer raadseltjes opgegeven, ik verzeker het u! En ook, hoe ziet men een Beethoven zijn pianostijl, de allure zijner muziek wijzigen, naarmate hij volmaakter instrumenten leert kennen. Bach is een meester der melodiek, zoals ik er in Duitsland geen tweede zou weten te noemen. De als het ware immateriële melodie, gezongen op een viool, door een mensenstem, is de meest directe spiegeling uit de ziel van de Vinder. Rousseau was nog zo dwaas niet: ‘[ils] trouvent plus aisément des Accords que des Chants...’Ga naar voetnoot196 Hoe volmaakt welft niet de melodie uit alle de aria's der gisteravond gezongen weltliche Kantate Weichet nur, betrübte Schatten. Hoe expressief zijn de contrapunterende lijnen, in de hobo, in de soloviool. Het is een zogezegd lichter werk, een der niet al te talrijke wereldse cantaten. En natuurlijk veel te zelden gehoord. Holland is | |
[pagina 460]
| |
het land der verenigingen; wij hebben maatschappijen Toonkunst, toonkunstenaarsverenigingen, muziekpedagogische verbonden en zelfs Wagnerverenigingen. Waarom geen gezelschap dat ieder jaar in de paar voornaamste steden drie of vier cantaten van Bach uitvoert? De Wagnervereeniging kan kiezen uit tien, twaalf werken; een Bachgenootschap kon zijn programma's lezen uit een paar honderd nummers - genoeg voor een bestaan van een jaar of twintig, dacht ik. De uitvoering. Bachs werk verdraagt niet slechts vele, doch ook velerlei reproducties. Het temperament van freule De Jonge, de zangeres, is ongeveer diametraal tegengesteld aan het ideaal dat ik van een Bach-zangeres heb. Het lijkt mij persoonlijk, zacht gezegd, onjuist om deze klassieke muziek met een zo koel-gereserveerde expressie, een zo ingetogen gebaar te behandelen. Laat ons niet vergeten dat Bach de allerhevigste, de belachelijkste ruzies met zijn kerkvoogdijen had over wat zij zijn ‘Frembdtheiten’Ga naar voetnoot197 noemen. Het calvinisme is zichzelf gelijk gebleven, die eeuwen. En Bach, gelijk boven aangetoond, evenzeer. Als dus een Bach, zelfs met een wereldse cantate, buitengewoon goed zou passen in het milieu onzer hedendaagse calvinistische godsdienstoefeningen (en dat zou freule de Jonges Weichet nur), dan lijkt mij dat nogal zonderling. Technisch kon zij haar taak ook niet helemaal aan: het laatste recitatief en de slot-Gavotte klonken gedecideerd vermoeid - wat zich manifesteerde in onritmischheid en onvermoede dynamische wankelingen. Het past in dit verband om de heer Vink, wiens naam niet op het programma stond, ofschoon zijn taak minstens even belangrijk was als die van de heer Kwant in de Suite voor strijkorkest en fluiten, te huldigen als buitengewoon stijlvol hoboïst. Voor de zoveelste keer. Nieuws te schrijven over Rijnbergens en Koenes reproductie van het Doppelkonzert is overbodig.
Naschrift (correctie in de avondeditie van 17 maart 1921)
Door een abuis is in de kritiek van de heer Pijper, in onze middageditie van heden gepubliceerd, diens warme appreciatie van de uitvoering van het U.S.O. gisteravond weggevallen. Wij haasten ons dat abuis te herstellen. De heer Pijper schreef: ‘Niet overbodig is het signaleren van een waarlijk buitengemeen goed geslaagde reproductie van de Suite in b. Ik hoorde het orkest nog nimmer zo geacheveerd. De heer Pijper wijst dan op: Badinerie.’
Drukfoutenmisère (correctie 18 maart 1921)
Het blijkt soms een vrij lang weggetje, van de schrijftafel naar het expeditielokaal der krant. Meestal is die weg safe; gisteren was er een bergstorting, of zoiets. Mijn kritiek in het middagblad over het U.S.O.-concert leed onder een misstelling; een telefonische correctie voor het avondblad is zó ongelukkig-huiskamerlijk uitgevallen, dat de zin der woorden vrijwel onvindbaar was. Ik doe dus hieronder de hele slotalinea van | |
[pagina 461]
| |
de kritiek U.S.O.-concert afdrukken, hopende dat de demonen van het alfabet mild gestemd mogen zijn. ‘Nieuws te schrijven over Rijnbergens en Koenes reproductie van het Doppelkonzert is ditmaal wel overbodig. Doch niet overbodig is het signaleren van een waarlijk buitengemeen goed geslaagde reproductie van de Suite in b voor strijkorkest en fluiten. Ik hoorde het orkest van de winter nog niet zo geacheveerd (met name: de Badinerie).’ Zo zij het. |
|